Archief
WOS/Jaap Stolze

WOS/Jaap Stolze

Aan de basis van de eeuwenoude tuinbouwtraditie

Het Westland is wereldwijd bekend door de ontwikkeling van de glastuinbouw. De innovatie gaat hier razendsnel en kent een eeuwenoude traditie.

Een traditie die mede mogelijk werd gemaakt door experimenten in de siertuincomplexen bij de buitenplaatsen, die hier vanaf de 17de eeuw verrezen. Pioniers als Jan van der Groen (1624 – 1671) legden hun kennis vast in standaardwerken, die nu nog steeds geraadpleegd worden.

Start van de ontwikkeling van de tuinbouw

In de 17de eeuw was er een grote economische groei: de gouden eeuw. Door de toename van de stedelijke bevolking was er rondom de steden geen plek meer voor moestuinen en boomgaarden. Tegelijkertijd nam de vraag naar tuinbouwproducten toe. De tuinbouwproducten moesten na het oogsten nog dezelfde dag op de markten aangeboden worden. Dit kon vanuit het Westland gerealiseerd worden, omdat er goede vaarverbindingen waren. De aanleg van de vaarverbindingen kreeg een impuls toen Frederik Hendrik (1584 – 1647) in Honselersdijk een paleis liet bouwen. Hij liet het oude kasteel van de heren van Hunsel afbreken en liet op dezelfde plek een buitenverblijf aanleggen. Hij schakelde hier gerenommeerde Hollandse en Franse architecten, tuinontwerpers, schilders en beeldhouwers voor in.

Voor een snelle verbinding met bestuurscentrum Den Haag liet Frederik Hendrik de Nieuwe Weg en Nieuwe Vaart aanleggen. De reisduur naar Den Haag werd hierdoor uren korter. Poeldijk werd een kruispunt van belangrijke vaar- en landwegen. In deze omgeving kwamen steeds meer tuinbouwbedrijven, waarmee de ontwikkeling van de tuinbouw een vlucht nam.

Gravure van paleis Honselaarsdijk, Gerard Valck, 1695.

Jan van der Groen: tuinbouw-pionier in het Westland

In de tuinen van paleis Honselersdijk werd geëxperimenteerd met exotische vruchten en planten. Om deze uitheemse kwetsbare soorten in het Hollandse klimaat te laten groeien, werden door hoveniers allerlei innovatieve methoden bedacht en toegepast. Een van hen was Jan van der Groen. Wat hem uniek maakte, is dat hij in 1669 al zijn opgedane kennis en kunde over het aanleggen en onderhouden van een tuin heeft vastgelegd in het standaardwerk 'Den Nederlandtsen hovenier'.

In het boek stond bijvoorbeeld uitgebreid beschreven hoe je oranjeboompjes moest kweken en snoeien en hoe uitheemse planten konden overwinteren in oranjerieën. Dat het boek in een behoefte voorzag, blijkt uit het feit dat het in de loop van de tijd minstens vijftien keer is herdrukt en vertaald werd in het Frans en het Duits. Het wordt nog steeds gebruikt als naslagwerk voor de restauratie van historische tuinen.

Oranjerie en citroenboom, vijgenboom en oranjeboom uit 'Den Nederlandtsen hovenier', Jan van der Groen, 1721.

Hoffelijke connecties

Van der Groens vader Warnart Jansz. van der Groen was bezemmaker en kweekte daarnaast (bol)bloemen en andere bijzondere gewassen. Hij leverde onder andere aan het hof. Van der Groens hoffelijke connecties werden uitgebreid toen hij in 1659 trouwde met Anna Maria Blom (Bloem). Zij was de dochter van Arent Pietersz. Blom, de hovenier van Frederik Hendrik op paleis Honselersdijk. Eind 1659 wordt Jan van der Groen in een notariële akte genoemd als hovenier van de Prins van Oranje "in de tuinen op de Cingel". Dat waren de tuinen van Paleis Noordeinde in Den Haag.

Van der Groen moest de tuinen onderhouden en parterres aanleggen met fruit- en citrusbomen volgens een ontwerp van architect Pieter Post. Waarschijnlijk begon hij hier met het schrijven van 'Den Nederlandtsen hovenier'. In oktober 1670 wordt hij in een akte "hovenier van Zijne Hoogheid op Honselersdijck" genoemd. De aanstelling was van korte duur. In 1671 werd hij overgeplaatst naar de reusachtige tuinen van Huis ter Nieuburg bij Rijswijk. In oktober van datzelfde jaar stief hij daar, kort na het uitkomen van de tweede druk van zijn boek.

Passie voor tuinkunst: Pieter de la Court van der Voort

Een andere pionier in de aanleg van tuinen was Pieter de la Court van der Voort (1664 - 1739). Deze rijke Leidse lakenhandelaar was tevens kunstverzamelaar en tuinliefhebber. Hij had verschillende buitenplaatsen met prachtige tuinen, waaronder buitenplaats Allemansgeest in Voorschoten (nu Berbice). In 1700 bezocht hij paleis Versailles van Lodewijk XIV bij Parijs, maar was niet erg onder de indruk. Hij vond zijn eigen tuinen in Voorschoten mooier. Deze buitenplaats had een oranjerie, schuitenhuis, boomgaarden, een ommuurde moestuin en meerdere leifruitmuren. Allemaal naar zijn eigen ontwerp.

Hij verzamelde al zijn kennis en ervaring in een boek over de aanleg en opzet van buitenplaatsen: 'Byzondere aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene landhuizen, lusthoven, plantagien en aenklevende cieraeden'. Het wordt nog steeds gezien als een standaardwerk in de Nederlandse tuin-geschiedenis. In 1737, twee jaar voor zijn dood, werd dit levenswerk gepubliceerd.

Ananasplant uit 'Byzondere aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene landhuizen, lusthoven, plantagien en aenklevende cieraeden', Pieter de la Court van der Voort, 1737.

Nu te bewonderen

Een uitgave van 'Den Nederlandtsen hovenier' uit 1721 en van 'Byzondere aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene landhuizen, lusthoven, plantagien en aenklevende cieraeden' uit 1737, zijn nog tot 7 januari te bewonderen op de tentoonstelling 'Natuur in detail - Botanische kunst van Anita Walsmit Sachs' in het Westlands Museum.

Auteur: Marjonne Kube - Westlands Museum