Archief

Een collectief arbeidscontract voor de tuinbouw

In het verslag van de Staatscommissie voor de Landbouw over 1906 wordt een overzicht gegeven van de economische en sociale toestanden van de Westlandse tuinarbeiders aan het begin van de vorige eeuw.

Over de werktijden merkt men op dat de arbeiders tijdens de zomermaanden van 's morgens 04.00 uur tot 's avonds 19.00 uur op de tuin werkten. Wanneer de 2,5 uur schafttijd daarvan afgetrokken zijn blijft er nog altijd een werkdag over van 12,5 uur. Het loon bedroeg in Naaldwijk in de wintermaanden 7,20 gulden per week, waarbij de regendagen in mindering werden gebracht. Tijdens het hoogseizoen verdiende men 12 à 16 gulden per week. Was de arbeider bereid overuren te maken, waartoe hij weliswaar niet verplicht was, dan werd van 's morgens 03.00 uur tot ‘s avonds 20.30 uur gewerkt. Voor het overwerk werd 0,20 gulden per uur uitbetaald.

Bij werkloosheid hadden de tuinarbeiders geen inkomsten. Bij ziekte of ongevallen werd zelden doorbetaald, dat hing onder andere af van de financiële draagkracht van de werkgever en in die tijd was het inkomen van zeer veel patroons vaak maar weinig hoger dan dat van de arbeiders. Ouderdomsverzekeringen waren onbekend. Als regel gold dat oude en invalide arbeiders ten laste kwamen van instellingen van weldadigheid. Verder waren de woningen naar de huidige begrippen onbewoonbaar. Vooral in 's-Gravenzande, Wateringen en De Lier was dat zo. In de regel had men alleen maar een klein woonkamertje met daarin een bedstede voor de ouders en de kinderen sliepen op zolder direct onder het pannendak.

De toestanden onder de landarbeiders elders in Nederland waren vaak niet veel beter. Het achterblijven van de sociale en economische verbeteringen onder de land- en tuinarbeiders vergeleken met de industriearbeiders heeft aangezet tot een massale vlucht naar de stad. Hierdoor moesten de tuinders de lonen in de tuinbouw verhogen en door het geven van gratis werkkleding, groenten en aardappelen, steenkool en dergelijke konden ze tuinarbeiders behouden.

Positieverbetering

Eind negentiende eeuw en begin twintigste eeuw komen langzamerhand een aantal wetten tot stand waardoor de positie van de arbeiders verbeterde. De in 1913 ingevoerde Invaliditeitswet, waarin ook een pensioenverzekering van arbeiders was begrepen, werd verder aangevuld en uitgevoerd. Verder stelde de Arbeidswet 1919 bijvoorbeeld de 8-urige arbeidsdag in fabrieken verplicht.

Vanaf 1909 is de Nederlandse RK Bond van Bloemist-, Tuin- en Landarbeiders in het Westland actief. Later ook christelijke en socialistische vakorganisaties. Na de Eerste Wereldoorlog stellen de vakorganisaties zich actiever op en breken er in Nederland stakingen uit om de loonachterstand in te halen. Begin 1919 is er bijvoorbeeld een grote staking van de Rotterdamse havenarbeiders.

Aardappels wroeten.

Op 1 juni 1919 wordt door de Patroonsvereeniging in het Land- en Tuinbouwbedrijf 'Wederzijdsch Belang' gevestigd in 's-Gravenzande en de Nederlandsche Bond van Christelijke Landbouw-, Tuinbouw- en Zuivelarbeiders 'Afdeeling 's-Gravenzande' een collectief arbeidscontract afgesloten. In dit contract stonden de regels die zouden gelden bij het afsluiten van arbeidsovereenkomsten met de 's-Gravenzandse arbeiders die in vaste dienst zouden worden genomen.

De arbeidsvoorwaarden en de sociale zekerheid van de werknemers waren toen heel anders geregeld dan nu. Het is interessant om eens te kijken hoe dat toen was. Het loon van de volwassen arbeider, die volle werkkracht kon leveren, bedroeg toen per week:

  • in januari, februari, november en december 20 gulden
  • in maart, april, september en oktober 21 gulden
  • in mei en augustus 22 gulden
  • in juni en juli 25 gulden

Verder werd het loon op algemeen erkende christelijke feestdagen doorbetaald. In het contract werd ook geregeld dat er loon in natura zou worden uitbetaald. Een volwassen arbeider met een volledige werkweek had eens per jaar recht op 5 hectoliter grote aardappelen. Degene die niet volledig werkte kreeg een evenredig deel. Dit beding kon opgenomen worden omdat er in die tijd in 's-Gravenzande nog veel aardappelen werden geteeld.

Werktijden

Ook de werktijden in de tuinbouw waren toen anders dan nu. De werkdagen waren in de winter korter dan in de zomer, dat had te maken met het groeiseizoen. In die tijd werden er op de tuinen nog hoofdzakelijk gewassen van de koude grond geteeld. Op een klein deel van de tuin lag platglas en er stonden een paar druivenserres.

De normale arbeidsdag volgens het contract duurde toen:

  • in januari van 07.00 tot 17.00 uur
  • in februari van 06.30 tot 17.00 uur
  • in maart en april van 06.00 tot 17.30 uur
  • in mei, juni, juli en augustus van 05.00 tot 18.30 uur

Als in augustus, als uitzondering, met de schop gewerkt werd waren de arbeidstijden van 06.00 tot 17.30 uur en in september en oktober van 06.00 tot 18.00 uur. In november en december werkt men in dat geval van 's morgens tot 's avonds zolang het daglicht werken mogelijk maakt. Op zaterdag eindigde het werk in de maanden mei tot en met oktober om 16.30 uur, in de overige maanden was men 's zaterdagmiddag om 16.00 uur vrij. Hierbij werd bepaald dat op zaterdag de koffiepauze kwam te vervallen.

Sparries (asperges) steken.

Deze lange werkdagen werden onderbroken door schafttijden die volgens plaatselijk gebruik zouden worden vastgesteld. In het contract werden de maximum schafttijden aangegeven. Deze richtlijnen hielden in dat de patroons 's morgens maximaal een pauze van 08.00 tot 09.00 uur mochten toestaan, tussen de middag een schafttijd van 11.30 tot 13.30 uur en 's middags een pauze van 15.30 tot 16.00 uur. In de praktijk waren deze rusttijden bij de meeste tuinders korter.

Overuren werden extra uitbetaald. Als de tuinder het nodig vond dat langer gewerkt moest worden kreeg de arbeider 0,50 gulden per overuur uitbetaald. Voor werk op algemeen erkende christelijke feestdagen die op een doordeweekse dag vielen werd niet extra betaald.

Verder stond in het contract dat bij ziekte 13 weken lang 70 procent van het loon werd uitbetaald, behalve wanneer de ziekte korter dan twee dagen duurde. Bij ziekte en ongeval was een medisch attest nodig. Deze doorbetaling was toen een heel bijzondere bepaling omdat er nog nauwelijks sociale voorzieningen waren. Regel was dat een gezin bij ziekte of ongeval van de arbeider armoe leed en aangewezen was op de goedheid van de werkgever en de diaconie.

Ontslag

Zonder toestemming van de tuinder mocht de arbeider tijdens de werkuren geen sterke drank gebruiken. De tuinder werd verboden om de arbeider tijdens het werk sterke drank te verstrekken. Deze bepalingen waren opgenomen om de ernstige maatschappelijke gevolgen van misbruik van sterke drank in die tijd tegen te gaan. De bekende 's-Gravenzandse dominee Van Geest was een actief bestrijder van het drankmisbruik.

Ontslag was mogelijk voor arbeiders die hun verplichtingen tegenover de patroon niet nakwamen, die weigerden het opgedragen werk te verrichten of hun werk niet naar behoren uitvoerden. Als zich zo iets voordeed kon het dienstverband aan het eind van de week beëindigd worden. Verder was ontslag mogelijk bij diefstal, onbehoorlijk gedrag en in het algemeen alles wat in het nadeel van de uitoefening van het bedrijf van de tuinder was! Het was dus eigenlijk niet zo moeilijk om iemand de laan uit te sturen. De arbeidsovereenkomsten werden per 1 maart afgesloten voor de duur van een jaar. Opzeggen moest gebeuren voor 1 februari.

In de tulpen.

Voor beide partijen is het gewenst dat de georganiseerde patroon georganiseerde werkkrachten in dienst neemt en dat de georganiseerde arbeider in dienst treedt bij een georganiseerde patroon.

Een geschil tussen een patroon en een arbeider moest binnen twee dagen zowel aan het werkgevers- als aan het werknemersbestuur worden gemeld, waarna onderling overlegd werd of een minnelijke schikking kon worden getroffen. Lukte dat niet dan kon de zaak voor een scheidsgerecht gebracht worden.

Tot slot werd opgenomen dat de collectieve arbeidsovereenkomst voor een jaar gold en stilzwijgend zou worden verlengd als deze niet voor 1 februari werd opgezegd. Als er een ingrijpende verandering in de op dat moment heersende toestand voorkwam, waardoor het naleven van deze overeenkomst onmogelijk zou worden, kon deze op korte termijn in overleg gewijzigd worden.

De overeenkomst werd opgemaakt en getekend op 1 juni 1919.

Namens de werkgeversorganisatie:
J. van Rijn Mzn; D.Boon Azn; Abr. van der Hout Pzn; G. Middelburg Czn; Jan van Nieuwkerk JACzn; J.L. van Nieuwkerk Lzn; P.van Nieuwkerk Wzn; L. van Staalduinen Jr.; Abr. van Straalen ABRzn; A.H.Vreugdenhil; T. van der Wijden Hzn en JOHs. van Staalduinen Hzn.

Namens de werknemersorganisatie:
D. Koppert; A. van Dijk Gzn; L.J. Haring; C. van Oosten; C. Prins Azn; J. Voskamp Hzn en IJ.B. de Kiewit.

Het afsluiten van dergelijke collectieve arbeidsovereenkomsten heeft de tuinarbeiders meer bestaanszekerheid gegeven. De rechten en plichten van beide partijen zijn vastgelegd en ze zijn niet meer afhankelijk van de welwillendheid van de werkgever.

Auteur: Jan Dahmeijer - Historische Vereniging Oud 's-Gravenzande