Archief
Oud 's-Gravenzande

Streekhistorie: Het handvest van 's-Gravenzande

In de 13e eeuw gaven de graven van Holland een groot aantal stadsrechtbrieven aan nederzettingen binnen hun graafschap. De plaats werd daardoor tot stad verheven.

Het dorpje 's-Gravenzande krijgt in mei 1246 stadsrecht van Willem II, graaf van Holland. Dat is dit jaar dus 775 jaar geleden.

De aanhef van de stadsrechtoorkonde luidt:

"Willem, Grave van Hollant, allen den geenen die nu sijn ofte naemaels wesen sullen doe ick condt, dat ick bij rade ende ter begeerte mijnre lieve moeder ende mijnre goede mannen, der stede 's Gravesant vrijhede gegeven hebben, soo dat alle, die daer woonen binnen der vrijhede, sullen een regt ende vrij­heyt gebruycken."

Zegel van graaf Willem II, Rooms-Koning Oud 's-Gravenzande

Over het ontstaan van de steden in Holland lopen de meningen van de historici uiteen. Een gangbare opvat­ting is dat de bestuurders van een plaats waar zich enige handel en nijverheid begon te ontwikkelen, zelf het initia­tief namen. Zij wend­den zich tot de graaf met het ver­zoek stads­rechten te verlenen. Dat is bijvoorbeeld het geval met het Haarlemse stadsrecht, dat verleend werd op uitdrukkelijk verzoek van de inwoners.

De verheffing tot stad leverde niet alleen voor de bewoners maar ook voor de graaf voordelen op. Met behulp van de steden kon hij zijn machtspo­si­tie te­genover naburi­ge landhe­ren versterken. Het stads­recht was eigen­lijk een con­tract met weder­zijdse rechten en ­plichten. De neder­zet­ting ontving bestuurlij­ke- en handels­voor­rech­ten (rechtspraak en tolvrij­dom). De graaf kreeg fiscale en mili­taire voorde­len, zoals de jaar­lijkse betaling van belas­ting (de bede) en het be­schik­baar stellen van solda­ten als hij oorlog ging voeren (heer­vaart­dien­sten).

Het stadsrecht zoals dat in de 13e eeuw in het graafschap Holland voorkomt, is groten­deels afgeleid van het stadsrecht van Haarlem, dat weer afkomstig was van 's-Hertogen­bosch. Haarlem ontving in novem­ber 1245 stadsrechten van graaf Willem II. Dit stadsrecht diende als voorbeeld voor Delft (15 april 1246). Ook het 's-Graven­zandse stads­recht is afge­leid van het Haar­lemse recht. Meestal was het zo dat men een kant en klaar voorbeeld haalde en dat aanpaste aan de plaatse­lijke omstan­dig­heden.

Met de 's-Gravenzandse stadsrechtoorkonde is wat bijzonders aan de hand. Zoals we in de aanhef ervan kunnen lezen geeft Willem II, die dan 19 jaar oud is, het handvest, "bij raden ende ter begeerte mijnre lieve moeder ende mijnre goede man­nen." Zijn moeder, gravin Machteld, die hier in 's-Gravenzande op haar kasteeltje woonde, heeft daar dus de hand in gehad. Misschien heeft zij dat gedaan vanuit een goede verstandhou­ding met de belangrijkste inwoners (de rijkste boeren). Wil­lems "goede mannen", zijn de edelen die hem raad gaven. Zij zullen meer het oog gehad hebben op de strategische ligging van 's-Graven­zande aan de mond van de Maas. Daarbij kwam nog dat 's-Graven­zande in die tijd aan een be­langrijke noord-zuidver­bindings­weg langs de duinen lag, waardoor er misschien mogelijk­heden konden ontstaan voor handel en nij­verheid.

Ligging kasteeltje van Machteld op de kaart van Kruikius (1712) aan de rand van de Poelpolder. Oud 's-Gravenzande

De originele stads­rechtenbrief van graaf Willem is voor zover bekend verloren gegaan, maar gelukkig is de tekst bewaard gebleven. De tekst van het 's-Gravenzandse handvest werd omstreeks 1755 door Van Mieris afgedrukt in zijn Char­terboek (deel I nr. 236). Hij had de tekst weer over­ge­no­men uit een handschrift dat toen in het bezit was van zijn vriend mr. C. Backer, oud-schepen van Am­ster­dam.

In 1448 gaat het stadsbestuur van 's-Gravenzande ertoe over om het handvest en de daarop aangebrachte aanvullingen bijeen te brengen in één keurboek. De historicus Kruisheer heeft geconstateerd dat ook dit aanvullende recht grotendeels afkomstig is van het stadsrecht van Haarlem. In of voor 1448 is het 's-Gravenzande stadsbestuur of een afvaardiging daarvan kennelijk naar Haarlem gereisd om "recht te halen" als aanvul­ling op de eigen keur van mei 1246, die op veel punten onvolledig was. Het gaat dan over 85 artikelen.

In 1621 worden alle 's-Gravenzandse keuren en de in de loop er tijd vastgestelde aanvullingen nogmaals bijeengebracht in een keurboek. De titel op de omslag luidt: "Kuer­bouck der steede van 's Gra­vensan­de van kueren, ordonnan­tiën ende statuuten derselver steede, die met handves­ten niet verklaert en zijn. Gedaen ende ge­schreven bij Claes Claeszoon van Zwieten a(nno) 1621." Daarna worden er nog een aantal artikelen bijgeschreven door stadssecretaris S. Bon en bevat het stadsrecht in 1648 in totaal 159 artikelen. Een handgeschreven exemplaar daarvan is in het Historisch Archief Westland aanwezig. Dit keurboek is te vergelijken met een bundel waarin alle heden­daagse gemeentelijke verordeningen en regels zijn opgenomen.

Het Keurboek van ’s-Gravenzande uit 1621. Oud 's-Gravenzande

Het oorspronkelijke 's-Gravenzandse hand­vest omvat maar twin­tig artikelen, in tegen­stelling tot het Delftse, dat meer dan zestig artikelen telde.

Hieronder volgt een vertaling van de tekst van het handvest van graaf Willem, die de strekking van de middeleeuwse bepalingen weergeeft.

Vertaling van het handvest

Hierbij maak ik, Willem graaf van Holland, voor eens en altijd bekend dat ik op aanraden van mijn lieve moeder en mijn raad­gevers, de stad 's-Gravenzande zelfstandigheid heb verleend zodat de inwoners daar gebruik van kunnen maken.

1. Volgens voorschriften van de schepenen moet iedereen die poorter wil worden drie stuivers aan de stad betalen en vier pennin­gen aan de stadsbode. Een poorter is vrij man en hoeft niet zonder betaling voor de graaf te werken. Wel moet hij zich beschikbaar houden als soldaat als de graaf oorlog gaat voeren of als hij of één van zijn broers of zusters gaat trouwen. Tenslotte is een poorter verplicht om elk jaar een redelijk bedrag aan belasting te betalen.

2. De schepenen van 's-Gravenzande zijn bevoegd om alle mis­drijven en overtredingen die plaatsvinden binnen het stads­gebied te berechten. Zij kunnen boeten opleggen en deze invor­deren.

3/4. Iemand die een ander onterecht een klap in zijn gezicht heeft gegeven moet zowel het slachtoffer als de graaf tien stuivers betalen. Dezelfde boete geldt voor het uittrekken van een pluk haar.

5. Hij die een ander bewusteloos slaat, moet het slachtoffer twintig stuivers betalen. Bovendien moet hij twintig stuivers aan de graaf betalen.

6. Hij die schuldig is aan het toebrengen van een verwonding zonder gebruik van een wapen moet een boete aan de graaf betalen van vier pond. De schepenen bepalen, aan de hand van de ernst van de verwon­ding, de hoogte van de vergoeding aan het slachtof­fer.

7. Het toebrengen van een verwonding met gebruik van een wapen wordt gestraft met het afhakken van de hand. Daarbij komt nog dat de graaf desgewenst over de bezittingen van de dader kan beschikken.

8. Voor doodslag wordt men onthoofd.

9. De familie van een moordenaar (die onthoofd is), en bij zijn daad geen wapen heeft gebruikt, moet 32 pond betalen aan de familie van het slachtoffer. De bezittingen van de dader worden eigendom van de graaf. Als de dader wel een wapen gebruikt heeft, moet 64 pond betaald worden.

10. Bij het veroorzaken van een verwonding zonder blijvend letsel moet aan het slachtoffer twee pond betaald worden. Als bij deze mishandeling een bloedige wond ontstaat, kost dat één pond meer, en treedt er een handicap op dan komt daar nog eens acht pond bij.

11. Als een slachtoffer als gevolg van een mishandeling zes weken niet kan werken en er geen zichtbare verwonding is, heeft hij recht op een vergoeding van vijf pond. Verder moet hiervoor tien pond aan de graaf worden betaald.

12. De dader van een mishandeling kan pas berecht worden als hij tegenover twee schepe­nen schuld heeft bekend. Als hij leugens vertelt, worden er onder ede getuigen gehoord.

13. Als iemand op welke manier dan ook de stad probeert te benadelen, kunnen schout en schepenen iemand opdragen dat te verhinderen. Wordt deze opdracht niet uitgevoerd, dan volgt een boete van tien stuivers.

14. Op het beledigen van een schepen tijdens een rechtszitting staat een boete van tien pond, te betalen aan de graaf. Ook de beledigde schepen ontvangt dit bedrag. Bovendien moet ook aan de andere schepenen die bij de rechtszitting aanwezig zijn elk drie pond betaald worden.

15. Wie aangeklaagd wordt in 's-Gravenzande schulden te hebben gemaakt, valt onder de rechtspraak van deze stad ongeacht waar hij vandaan komt.

16. Een zaak waarbij een schepen ergens van beschuldigd wordt, wordt behandeld door de 's-Gravenzandse schepenbank.

17. Bij executoriale verkoop van goederen (het panden) blij­ven de bestaande rechtsregels gelden. Het doet er niet toe of het om klinkende munt, andere goederen of de opbrengst van het tiendrecht gaat. De poorters moeten onderling geen misbruik van het pandrecht maken.

18. Tekst niet bekend. Volgens een latere codificatie: Een poorter is vrij man die geen andere heren hoeft te dienen dan in sommige gevallen de graaf.

19. Hierbij verklaar ik graaf Willem dat de 's-Gravenzanders in het hele graafschap Holland geen tolbelasting hoeven te betalen over hun handelswaar.

20. In overleg met mijn adviseurs zal ik de ontwikkeling van 's-Gravenzande zoveel mogelijk bevorderen.

Vastgesteld in het jaar 1246 in de maand mei.

Oud 's-Gravenzande

Detail van de stadsplattegrond van ’s-Gravenzande uit het boek het "Tooneel der steden van Holland, Westvriesland en Utrecht" in 1652 gemaakt door Joan Blaeu, met het raadhuis waar recht werd gesproken en links de schandpaal.

Zoals we zien, zijn de straffen streng. Voor het toebren­gen van een verwonding zonder wapen moest vier pond aan de graaf betaald worden en nog een bedrag aan het slachtoffer. Bij gebruik van een wapen werd de hand afgehakt. Dat was een zware straf, want een "gehand(i)kapte" kon zijn brood niet meer verdienen en kon zich in het gun­stigste geval met bedelarij in leven houden. Op moord stond onthoofding; daarvoor moest een beul van buitenaf worden ingehuurd.

Het handvest spreekt over drie soorten straffen, namelijk lijf­straf­fen, boeten die aan de graaf betaald moeten worden en vergoe­ding van de schade aan het slachtoffer (of zijn nabe­staanden). Laatstgenoemde ver­goedingen noemde men toen "zoe­nen".

De rechtspraak werd uitgeoefend door het college van schout en schepenen die de schepenbank vormden. De schout was voorzitter en eiste vonnis namens de graaf. De schepenen waren de verte­gen­woordi­gers van de burgerij die door de graaf gekozen waren uit de voornaamste inwoners. Door middel van zware boeten werd voorkomen dat het gezag van dit college zou worden aange­tast.

De 's-Gravenzande schepenbank mocht niet alleen kleine straf­fen uitdelen maar had ook het recht de doodstraf uit te spre­ken. Dat was een belangrijk recht, in rechtstermen wordt dat de hoge juris­dictie genoemd.

De galg op het galgeweitje aan de Monsterse weg ongeveer tegenover de huidige Intratuin. Oud 's-Gravenzande

Hierbij wat voorbeelden van wat er in het keurboek aan voorschriften stond:

- Verse vis moest binnen 24 uur verkocht worden, de visbank moest schoongemaakt worden en de visverkopers moesten het visaf­val zelf weer meenemen.

- Bakkers moesten bij hun oven altijd bluswater hebben staan.

- Als een bakker brood verkocht dat te licht van gewicht was, werd het in beslag genomen en uitgedeeld aan de armen.

- Al het graan moest op de twee stadskorenmolens gemalen worden en de molenaars mochten geen kippen houden.

- Als de inwoners tussen Pasen en 1 oktober een koe of geit slachtten, dan waren zij verplicht het vlees binnen drie dagen op te eten of te verkopen.

- Bij brand werd de klok op het stadhuis geluid en moest iedereen daar naartoe komen om te helpen blussen.

- Op de wekelijkse markt die op dinsdag werd gehouden mocht pas met de verkoop van onder andere vogels, ganzen en kaas begonnen worden na afloop van de hoogmis in de kerk.

- Kinderen mochten bij de kerk niet met pijl en boog schieten of met stenen gooien. Het was verboden voor het stadhuis te kaatsen en ook bij de kerk mocht dat niet. Als zij dat toch deden, kregen hun ou­ders een flinke boete.

- Jongens mochten 's avonds op straat niet schreeuwen.

- Op het Marktveld, de Hoflaan en elders in de stad mochten geen dieren worden geweid. Ook 's nachts mochten er geen koeien op het marktveld staan en mochten er geen varkens in de stad rondlopen.

- Niemand mocht kleren, wol, vlees of pensen wassen, spoelen, reinigen binnen een roe afstand van de stadswaterputten.

- De inwoners mochten maar één hond houden en mensen die van de bedeling leefden mochten helemaal geen hond hebben.

- Vlas mocht alleen overdag gehekeld worden in de voorhuizen zonder dat er een kaars gebrand wordt en met open raam.

Het stadsgebied van 's-Gravenzande bedroeg maar bijna één vierkante kilometer, dus alleen de bebouwde kom rond het Marktveld en de Langestraat. Het grote buitengebied daaromheen was Sand-Ambacht, het ambacht van 's-Gravenzande. De inwoners daarvan vielen niet onder de stedelijke keur.

In 1946 zijn er ter gelegenheid van de herdenking dat in 1246 aan 's-Gravenzande stadsrechten werden verleend op 2, 3 en 4 september feestelijkheden gehouden. In 1996 is op uitgebreide schaal herdacht dat 750 jaar geleden het stadsrecht werd verleend.

Dit artikel is gedeeltelijk gebaseerd op het eerder verschenen eerste hoofdstuk uit het boekje "'s-Gravenzande door de eeuwen heen, grepen uit 750 jaar stadsgeschiedenis" (geschreven door Jan Dahmeijer), uitgave Stichting ’s-Gravenzande 750 jaar Stad, mei 1996.

Auteur: Jan Dahmeijer, Vereniging Oud 's-Gravenzande.