Streekhistorie: Ode aan het landschap van Maasland
Onder de titel 'Ode aan het landschap van Maasland' organiseren Museum De Schilpen en de Historische Vereniging Maasland de zomertentoonstelling 2021 in het Tavenu.
Ook wordt er een boekje uitgebracht. Het onderwerp is actueel, vanwege het landelijk uitgeroepen themajaar 'Ode aan het Nederlandse landschap'.
De tentoonstelling richt zich vooral op het ontstaan van het huidige landschap. Niet iedereen realiseert zich het, maar wij wonen in een unieke, historische omgeving. Onze voorouders uit de Middeleeuwen legden dijken aan, groeven sloten en vaarten. Zij brachten het land in cultuur met een nog steeds bestaand verkavelingspatroon. Wat we nu nog rond Maasland ervaren, is voor een groot deel te danken aan die noeste arbeid. Hier volgt een voorproefje van tentoonstelling en boek.
Vroege geschiedenis
De geschiedenis van onze omgeving begint eigenlijk duizenden jaren geleden, toen ons land nog was overgeleverd aan de krachten van de natuur. Voordat de mens het land in cultuur bracht, was Midden-Delfland onderdeel van een langzaam aangroeiend moeras- en kweldergebied. Langs de huidige kustlijn lagen waddenachtige eilanden en daartussen mondde de toenmalige Maas (vroeger Merwe geheten) uit. Het gebied was één grote rivierdelta, dooraderd met zijrivieren en kreken die vanuit het achterland zoet water aanvoerden. Het landschap, met zijn rietvelden en moerasbossen, leek nog het meest op de huidige Biesbosch, maar qua plantengroei ook op de Vlietlanden van nu.
De omgeving in 1250 voor Chr. 'Maasland' ligt op de grens van het kleiige kweldergebied en het moerasveen. Kreken dooraderen het gebied en laten zanderige grond achter. In dunne zwarte lijnen zijn de huidige kustlijn en de Nieuwe Waterweg aangegeven.
De eerste bewoners kwamen van de rivier de Maas afgezakt en vestigden zich op de hogere oeverwallen. De grond was vruchtbaar en met vis en klein wild was er voldoende voedsel. De vroegste sporen van bewoning zijn gevonden in de Zuidbuurt, nabij Schinkelshoek. Archeologen duiden deze primitieve nederzettingen aan als de 'Vlaardingencultuur', een van de oudste permanente bewoningen in het westen van ons land. Vervolgens kwam in de IJzertijd en de Romeinse Tijd (500 v. Chr. - 200 na Chr.) wederom langdurige bewoning voor. Sinds kort kan in de Vlaardingse Broekpolder het zogenoemde Educatief Archeologisch Erf 'Masamuda' worden bezocht. Hier zijn de onderkomens en de leefomstandigheden van deze vroege culturen nagebouwd. Het bezoeken waard!
Na een lange periode waarin de regio door hoog water weer onbewoonbaar was, namen in de 10e en 11e eeuw West-Friese graven het initiatief voor de eerste ontginningen op grote schaal. Dat ondernamen zij onder meer vanuit het grafelijk Domein 'Masalant', toen gelegen in het huidige Maassluis-West. Het eerste ontginningswerk (en ook het grafelijk domein) is tijdens twee grote overstromingen in de 12e eeuw verloren gegaan.
Nieuwe dijken
Vervolgens kwamen onze voorouders weer in actie om de natuur naar hun hand te zetten. Daar is een periode van globaal 100 tot 200 jaar op ongekend grote schaal aan gewerkt, vergelijkbaar met de Deltawerken van 700 jaar later. De graven en adellijke families hadden groot belang bij uitbreiding van hun grondgebied. Dat bracht geldelijk gewin en macht.
Hoe gingen ze te werk? Het meest urgent was het herstel en de ophoging van de dijken. Op de oeverwallen en de kleigorzen van de Maas kwam bij gedeelten de Maasdijk tot stand. Eerst werden de doorbraken in de oude dijk gedicht. De reparaties zijn nu nog zichtbaar aan de scherpe bochten van het dijklichaam, zoals in Maassluis. Hier werd de nieuwe dijk met een wijde bocht om het stroomgat (wiel) heen gelegd. Deze plek kreeg in de volksmond de naam 'Koningshoek', verwijzend naar het hofverleden.
De kaart van 1250 na Chr.: de dijken langs de Maas zijn aangelegd, evenals de Nolledijk en de Burgerdijk richting het noordoosten tot het Kraaiennest.
De versterkte Maasdijk liep van Vlaardingen via het huidige Maassluis in de richting van 's Gravenzande. Ter hoogte van de huidige Schenkeldijk werd een verbinding gelegd met de Nolledijk en de Burgerdijk (vroeger 'Borchdijk' geheten, verbasterd tot Perdik). Aan het eind daarvan, waar het land hoger lag, bouwde men een uitkijkpost, het 'Kraaiennest' genaamd. Van hieruit hielden de bewoners de waterstand en mogelijk ander onraad in het oog. De naam komt terug in de boerderij en het nieuwe recreatiegebied aldaar.
De afwatering op orde
De afwatering zelf werd ook onder handen genomen. De Zuidgaag was al een bestaande kreek, maar de Westgaag en Oostgaag moesten gedeeltelijk worden uitgegraven, waarbij gebruik werd gemaakt van de daar al stromende Spartel en Schiplede. De bochten in de Gaag herinneren aan hun oorspronkelijk natuurlijke loop. Ten zuiden van Maasland sloot de Zuidgaag aan op de Poeldijkse Wetering, die richting Vlaardingen liep. In de 13e eeuw werd de Middelwatering (naast de Kwakelweg) gegraven, waarmee een afstroming van de Oostgaag, via de toen al bestaande Bommeer en Rijskade, naar de Maas tot stand kwam. Met dit stelsel van natuurlijke en gegraven watergangen lag er een solide basis voor de ontwatering van het te ontginnen land. Een eeuw later werden daar de Maaslandse vlieten aan toegevoegd.
Westgaag, gedeeltelijk de oorspronkelijke Spartel, gedeeltelijk gegraven voor de afwatering en de Bommeer, gezien vanuit de Broekpolder richting Maasland.
Planologie in de middeleeuwen
Het 'binnendijkse' gebied van Maasland is op uitgekiende en planmatige wijze in cultuur gebracht. Het bedenken en uitzetten van het verkavelingspatroon moet zijn uitgevoerd door vernuftige landmeters. Zij waren vermoedelijk monniken van de Abdij van Egmond, die door de graven voor dit werk werden ingeschakeld. We kunnen de Dijkpolder, Commandeurspolder en Duifpolder als voorbeeld nemen. Zij vormden gezien het verkavelingspatroon een aaneengesloten gebied, dat waarschijnlijk in zijn geheel is aangepakt. Het vermoeden bestaat dat de landmeters de Zuidgaag als vertrekpunt voor de ontginning kozen. Daar zetten zij eerst de breedte van de kavels uit, waarvoor standaarden in Rijnlandse roedes (3,77 m) werden toegepast. Eenzelfde aantal kavels werd bij de hoger gelegen Maasdijk en bij de Vlaardingsevaart in het noordoosten aangehouden. Doordat het terrein bij de vaart smaller was, ontstonden enigszins gerende kavels.
Vervolgens hebben de landmeters, waarschijnlijk met palen en draden, de loop van de zes kilometer (!) lange sloten aangegeven. Dit was precisiewerk. Het plan van de monniken en de uitvoering daarvan hebben een onberispelijk lijnenpatroon op de landkaart achtergelaten.
We zien de sloten over de Middelwatering heen doorlopen. Deze vaart is later aangelegd. Gaande over de Kwakelweg kunnen we de kavelsloten links en rechts in elkaars verlengde zien liggen. Sommige kavels zijn samengevoegd, andere gesplitst. Het hoofdpatroon is gelijk gebleven.
Het echte werk van de ontginning werd uitgevoerd door boeren en horigen van het grafelijk domein. Zij verwijderden de wilde begroeiing, zoals riet, wollegras, dopheide en elzenbroekbos. En daarna groeven zij de lange sloten, zoals door de landmeters waren uitgepaald. Dat ging uiteraard met de hand, met gebruikmaking van de schop en de kruiwagen. Vanuit bootjes baggerden de werklui de vaarten uit. Het moet zwaar werk zijn geweest.
De kaart van 1500 na Chr.: de ontginningen zijn voltooid. Om het verkavelingspatroon te accentueren zijn op de kaart sloten extra met groene lijnen aangezet. De waterhuishouding is met de aanleg van de vlieten op orde gebracht. De Maas heeft inmiddels ongeveer het huidige verloop gekregen.
Het verkavelingspatroon uit de middeleeuwen ligt er nog steeds. Luchtfoto van de Commandeurspolder met linksonder de eendenkooi (die al op de kaart van Kruikius uit 1720 staat). In het midden de Vlietlanden, die als 'drijvende eilanden' tussen de vlieten en de Foppenplas (midden onder) liggen. En geheel rechts de Lickebaerts Molensloot (met gemaal, waar tot 1928 een molen stond).
Waterbeheer
De grootschalige aanpak van de drooglegging vereiste meer samenwerking. Boeren alleen konden geen lange dijken aanleggen en onderhouden. Ook voor het graven en bijhouden van vaarten moesten onderling afspraken worden gemaakt. Na het gereedkomen van de Maasdijk, die het Westland en Midden-Delfland drooghield, was voor duurzame veiligheid meer organisatie nodig.
En dat gebeurde. In het jaar 1289 droeg Graaf Floris V van Holland de bestuurders van de Westlandse ambachten (de voorlopers van de huidige gemeenten) op om de dijk 'te keuren en te schouwen'. Dat wil zeggen, erop toe te zien dat er voldoende onderhoud plaatsvindt. Deze grafelijke opdracht wordt beschouwd als de geboorte van het Hoogheemraadschap van Delfland. De leiders van de ambachten, hoogheemraden genaamd, vormden het eerste bestuur van het schap.
Het waterschap groeide uit tot een invloedrijke organisatie, die een zwaar stempel drukte op de inrichting van de regio. Het schap was ook de eerste publieke bestuursvorm in ons land met gekozen leden. Destijds een fenomeen in het nog feodale tijdperk.
Fragment van de kaart van Kruikius. Deze kaart is in 1720 in opdracht van het Hoogheemraadschap vervaardigd. Op de rand onder aan de kaart staan fraaie tekeningen van 'het goede leven'.
Molens
Het land bleef door de bemaling zakken, centimeter voor centimeter. Eenvoudige uitlaten in de kades voldeden niet meer. Begin 15e-eeuw kwam de windwatermolen de boeren te hulp. Zij brachten met een scheprad het polderwater omhoog naar het peil van het boezemwater. Was dat eerst nodig om een tiental centimeters te overbruggen, in de loop der eeuwen liep het peilverschil op tot enkele meters. Maasland telde in de 17e-eeuw ca. vijftien windwater-molens. Daar is alleen de Dijkmolen uit 1718 als origineel werkende watermolen nog van over.
De Dijkpoldermolen uit 1718 met een opvoerhoogte van 1,95 meter. Eigendom van het Hoogheemraadschap van Delfland. Daarachter de graanmolen 'De Drie Lelies' uit 1767, eigendom van het landbouwmachinebedrijf Lely.
De moderne tijd
Tot zo'n honderd jaar geleden veranderde ons landschap maar geleidelijk. Daarna bouwden we in hoog tempo nieuwe wegen, stadsuitbreidingen en glastuinbouwcomplexen. Over het oude landschap heen ontstond een nieuwe moderne omgeving. Twee kaarten laten de verschillen treffend zien.
Bovende omgeving van Maasland in 1958: de dorpen en steden zijn nog kleine 'rode eilanden' in het overwegende groen. In het noordwesten is een begin van glastuinbouwontwikkeling zichtbaar. Onder de situatie in 2015: een omgekeerde wereld. Het groen bestaat nog als een restant tussen stad en glas.
De geschiedenis van het landschap eindigt niet vandaag. Er doen zich nieuwe uitdagingen voor die op onze omgeving inwerken. Denk aan klimaatverandering, de ontwikkelingen in de veehouderij en de dreiging van sluipende verstedelijking in het groen. Deze opgaven vragen om met respect voor het cultuurhistorisch erfgoed het landschap een nieuwe toekomst te geven.
Het landschap 'uit de kunst'
Schilders, dichters en fotografen legden de schoonheid in verschillende toonaarden vast. Dicht bij huis kennen we de 19e-eeuwse kunstschilder Johan Barthold Jongkind, van wie een standbeeld in de Duifpolder staat. Maar ook nu zijn Maaslanders in verschillende vormen creatief bezig. De tentoonstelling en het boekje laat ook hun werk zien om de boodschap extra kracht bij te zetten, namelijk: 'Een ode aan het landschap van Maasland'!
De tentoonstelling 'Ode aan het landschap van Maasland' vindt plaats in het Tavenu en in de Oude Kerk van Maasland. De start vindt op een nader te bepalen tijdstip in juni plaats. Het begeleidende boekje zal dan ook verschijnen.
Auteur: Piet Houtenbos, Historische Vereniging Maasland