Archief

Streekhistorie: De Wateringse postroof

Criminelen die snel een hoop geld buit willen maken, blazen tegenwoordig geldautomaten op.

Ver voor die tijd was het dievengilde aangewezen op het overvallen van geldwagens waar vaak aanzienlijke bedragen mee werden vervoerd. Een van de meest geruchtmakende overvallen vond vijftig jaar geleden plaats op de Poeldijkseweg in Wateringen.

Op 30 oktober 1970 kwam Wateringen landelijk in het nieuws. Een brutale overval op een wagen met postzakken zou een ongekend hoog bedrag hebben opgeleverd. En inderdaad, deze overval heeft volgens de site van de Nieuwe Revu vandaag de dag nog steeds de twijfelachtige eer dat hij behoort tot de tien grootste criminele klappers van Nederland. Wat was er ook alweer precies gebeurd?

De overval

Op donderdag 29 oktober 1970 om tien uur 's avonds begon Cor Brandt met zijn dienst. Deze 55‑jarige Hagenaar werkte al dertig jaar als chauffeur bij de firma Rutz, een vervoerbedrijf uit Rijswijk. De dienst die hij die dag ging draaien was in opdracht van de PTT en behoorde al meer dan tien jaar tot zijn werkzaamheden. Cor moest vier rondes doen langs diverse postkantoren in de regio en startte elke keer op het hoofdpostkantoor aan de Rijswijkseweg in Den Haag.

Op zijn laatste ronde die nacht, in de vroege ochtend van 30 oktober 1970, had Cor twee postzakken bij het postkantoor in Wateringen afgeleverd en was hij op weg naar het postkantoor in Monster. De route die hij volgde was door de PTT voorgeschreven en na Monster stonden er nóg vijf Westlandse plaatsen op het programma.

Chauffeur Cor Brandt. Tubantia, 31 oktober 1970

Op hetzelfde moment dat Cor de Poeldijkseweg opdraaide, zag een vrachtwagenchauffeur die een stuk verder in tegengestelde richting reed, een donkerkleurige auto dwars op de weg staan. Toen hij dichterbij kwam reed deze snel de berm in. Maar toen Cor daar even later aankwam, het was tien voor vijf, nam de zwarte glanzende personenwagen zijn positie weer in en hij ging dit keer niet opzij. Cor kon niet anders doen dan stoppen. Van achter de heg kwamen twee mannen tevoorschijn met een nylonkous over het hoofd en een pistool in de aanslag. Een van hen stapte bij Cor in de cabine, pakte hem hardhandig in zijn kraag en duwde het pistool in zijn zij. "Als je je rustig houdt, gebeurt er niets met je", was de boodschap. Cor werd gesommeerd links een tuinderslaantje in te rijden en zijn lichten te doven.

Aad Bubbert, indertijd chauffeur bij bakkerij Veenman in Wateringen, had zijn vrachtje in Hoek van Holland afgeleverd en reed op dat moment net langs. Hij herinnert zich nog goed hoe hij de roodgele bestelwagen van de firma Rutz het tuinderslaantje op zag draaien. Hij vroeg zich af wat die daar te zoeken had, maar zag er verder niets kwaads in.

Cor moest helemaal naar achteren rijden tot bij de schuur van tuinder Van Leeuwen, naast een kas met sla. Zoon Geo van Leeuwen weet nog precies dat het de bedoeling was om die ochtend sla te gaan snijden. Omdat vader de sla nog te licht vond werd dat een week uitgesteld. Als ze wel waren gaan snijden, dan zou de kas op dat uur verlicht zijn geweest. Hoe de overvallers met die situatie zouden zijn omgegaan, blijft een vraag.

Achter op de laan moest Cor zijn contactsleutel afgeven, maar daar bleek niet de sleutel van het hangslot op de achterdeuren bij te zitten. Op commando haalde Cor de gewenste sleutel uit zijn broekzak. Terwijl twee overvallers bezig waren de postzakken uit te zoeken en over te laden, werd Cor in zijn cabine onder schot gehouden door de derde. Toen de mannen klaar waren moest Cor de cabine verlaten en werd hij in de laadruimte gegooid. Deze werd afgesloten met een door de boeven zelf meegebracht hangslot.

Nadat de zwarte auto was weggereden, trapte Cor met veel moeite de deuren van de laadruimte open. Hij holde naar de Poeldijkseweg en hield een Bedford-busje staande. Deze bracht hem naar het politiebureau in Wateringen, maar dat was zo vroeg in de morgen nog onbemand. Er werd doorgereden naar het postkantoor waarvandaan alarm werd geslagen. Tien minuten later was de rijkspolitie ter plaatse.

Poeldijkseweg met links het tuinderslaantje. Het Vrije Volk, 20 november 1970

De buit

De overvallers hadden het niet beter kunnen uitzoeken. Het was de laatste vrijdag van de maand en dan was er altijd veel geld nodig voor aflossingen, om rentebetalingen te doen en om week- en maandlonen uit te betalen. Blijkbaar wisten ze heel goed waar ze mee bezig waren. Het heeft er alle schijn van dat ze wisten dat de postzakken met een waardevolle inhoud altijd in de laatste van de vier nachtritten werden vervoerd. Dit was zelfs bij de chauffeurs en de vervoersmaatschappijen onbekend. De postzakken waren gelabeld en de betekenis hiervan was alleen bekend bij bepaalde werknemers van de PTT... én bij de overvallers. Postzakken zonder label bevatten brieven en drukwerk. Als er een A‑label aan zat, kwamen de postzakken van verschillende banken en zaten ze vol met Nederlandse bankbiljetten. Een oranje label betekende dat er aangetekende stukken in zaten. Met deze wetenschap kostte het niet veel tijd om de zakken uit te zoeken. Er was ook een postzak met een zwart label. De betekenis hiervan was kennelijk niet bekend bij de overvallers, want ze lieten hem achter, waardoor ze ƒ 300.000 aan baar geld mis liepen. Tja, je kan niet álles weten.
Van de elf postzakken die bij Cor in de wagen lagen, werden er acht gestolen.

De postroof werd diezelfde avond bekendgemaakt op de televisie en wekte verbijstering in binnen- en buitenland.
Maar wat was er nu eigenlijk precies gestolen? De kranten kopten in het begin over bedragen tussen de half en drie miljoen gulden. Uiteindelijk is het bedrag komen vast te staan op twee miljoen, maar dat is een benadering. Dit komt door de aangetekende stukken. Als je bij een aangetekend stuk aangeeft hoe hoog de waarde van de inhoud is, dan wordt het volledige bedrag garant gesteld. Maar niet iedere klant wil dat er bekend is om welk bedrag het gaat en geeft dat dus niet op. Het risico hiervan is, dat als het stuk zoek raakt of gestolen wordt, je slechts een klein bedrag vergoed krijgt: in die tijd dertig gulden. Deze laatste categorie klanten maakte het dus onmogelijk om het exacte bedrag vast te stellen.

Het grootste deel van de buit werd binnengehaald met de zakken die waren voorzien van een A‑label, met geld dat van de banken kwam. De Amro-bank sprak van een schadepost van ƒ 595.000 en de Raiffeisenbank miste ƒ 300.000. Andere gedupeerde banken waren de Westlandse Hypotheekbank, de Boerenleenbank Rijswijk, de Centrale Boerenleenbank Eindhoven, de Centrale Raiffeisenbank Utrecht en de NV Nederlandse Credietbank Rotterdam. Verder was er een bedrag van ƒ 30.000 aan Duits geld buitgemaakt en de eerder genoemde aangetekende stukken. Dit waren er minstens tweehonderd, waarvan er slechts veertig een aangegeven waarde hadden. Deze poststukken bevatten onder andere geld, sieraden, loten, belastingpapieren, paspoorten, dwangbevelen en een typisch Westlandse zending: een pond tomatenzaad ter waarde van ƒ 1.600.

Zoals gezegd, werd de grootte van de buit uiteindelijk vastgesteld op twee miljoen gulden. Omgerekend naar vandaag is dat een bedrag van negen miljoen euro. Hiermee was het de grootste roof van Nederland ooit. Dat bleef het tot mei 1978 toen er in Amsterdam acht miljoen gulden werd gestolen uit een geldwagen van Van Gend & Loos.

Het onderzoek

Een nauwkeurige speuractie van de politie, direct na de overval, leverde weinig op. Doordat het had geregend waren de sporen grotendeels uitgewist. Er werd een onderzoeksteam samengesteld met aan het hoofd majoor J. van der Ban, stafofficier recherchezaken van de rijkspolitie district ’s‑Gravenhage, geassisteerd door adjudant Verkaart van de rijkspolitie in Wateringen. Het team was zestien man sterk en bestond uit rechercheurs van de Wateringse en de Haagse rijkspolitie, de postale recherche en de districtsrecherche.

Cor werd natuurlijk gehoord, maar hij kon niet veel vertellen. Door de paniek had hij niets kunnen opnemen, zelfs niet het merk van de auto die hem had klem gereden. Hij kwam niet veel verder dan een vaag signalement van een van de daders en kon na het verhoor naar huis. In het verdere onderzoek is er nooit aanleiding geweest om hem als verdachte aan te merken.

Politieonderzoek ter plaatse. Leidse Courant, 31 oktober 1970

Acht dagen na de overval, op hetzelfde tijdstip, werd er aan de hand van getuigenverklaringen een reconstructie uitgevoerd. Hieruit bleek onder andere dat de overvallers de klus in enkele minuten hadden kunnen klaren.

Met het weinige dat ze hadden ging het onderzoeksteam gemotiveerd aan de slag. Maar er ontstond meteen al een beetje wrijving: de politie verweet de PTT dat er in het weekend niet gewerkt werd, waardoor het onderzoek stagneerde. Ze zaten te wachten op de nummers van de gestolen bankbiljetten en effecten, en op merktekens van de sieraden. Enigszins gepikeerd reageerde de PTT dat er in het weekend wel degelijk gewerkt werd, maar dat de gevraagde gegevens voor het overgrote deel eenvoudigweg niet voorhanden waren. Ze hadden slechts van enkele bankbiljetten de nummers, dat was alles.

Het leek onwaarschijnlijk dat de drie daders, met zoveel kennis van zaken, alleen hadden gehandeld. Ze móésten wel vanuit kringen binnen de PTT zijn getipt. Nu liep de behandeling van de postzakken over vele schijven, waarbij tot wel zestig personen betrokken waren. Een hele klus dus om die allemaal na te trekken. En ook al had het er alle schijn van, de politie kon niet zonder meer de conclusie trekken dat er inderdáád ingewijden bij betrokken waren:

  • PTT'ers door het hele land waren bekend met de label‑codering;
  • Iedereen kon weten dat het PTT-vervoer in deze regio door Rutz-auto's werd verzorgd;
  • Als je wilde, kon je gemakkelijk achter het tijdschema van de auto komen;
  • Je had al gauw in de gaten dat er geen bewaker mee reed;
  • Het is niet moeilijk om te bedenken dat er op de laatste vrijdag van de maand grotere geldtransporten plaatsvinden.
De verzekeraar van de meest gedupeerden, de Amro-bank, loofde een beloning uit van ƒ 50.000 voor aanwijzingen die naar het gestolen geld leidden. Dit leverde 120 tips op uit het hele land. En ook deze moesten allemaal worden nagetrokken.

Twee weken na de overval leek het onderzoek eindelijk tot iets te leiden. In de kranten stond dat er op korte termijn arrestaties zouden worden verricht. Een maand later werd geschreven dat de politie bepaalde verdachten op het oog had. Weer twee weken later werd gemeld dat de daders bekend waren bij de politie, maar dat er onvoldoende bewijs was.

Er waren toen nog vier rechercheurs permanent met het onderzoek bezig. Deze werden waar nodig geassisteerd door buitenlandse politiekorpsen. Medewerking van de overvallers kregen ze niet, die deden er het zwijgen toe en ze waren voorzichtig met het uitgeven van het geld. Vijfeneenhalf jaar na de overval waren er slechts enkele bankbiljetten van duizend gulden getraceerd. In diezelfde periode verklaarde de inmiddels gepensioneerde adjudant Verkaart dat ze met het onderzoek nog net zo ver waren als drie minuten na de overval. Twintig jaar na dato was de zaak verjaard en sindsdien gaan de daders vrijuit.

De beveiliging

Over de beveiliging werd door de pers nogal lacherig gedaan. De enige beveiliging waarvan zij wisten was het hangslot op de deuren van de laadruimte. Toen er door een PTT‑beambte werd verteld dat ze met een ander beveiligingssysteem gingen werken, vroeg een van de persmensen: "Gebruikt u nu twéé hangslotjes?"

Voor de PTT lag het anders. Hun beveiligingssysteem was gebaseerd op geheimhouding. Zo zat er geen verschil tussen wagens die wel en wagens die geen waardevolle zaken vervoerden. Het was slechts bij enkele PTT-beambten bekend dat altijd met de laatste ronde geld en kostbaarheden werden vervoerd. Niet één chauffeur die voor de PTT iets vervoerde, wist wat hij in zijn wagen had liggen. De label‑code van de postzakken was ook alleen maar bij ingewijden bekend. Bovendien kreeg elke chauffeur zijn instructies: de laadruimte op slot, nooit stoppen en geen passagiers meenemen. Cor had een fout gemaakt: hij was gestopt. Zijn reactie? "De volgende keer knal ik er bovenop."

De PTT vond dat het oude systeem van beveiliging werkte "omdat niemand er van wist". En wellicht was dat jaren afdoende geweest, maar de politie dacht daar heel anders over.

Toch werkte die geheimhouding niet altijd naar wens. In drukke tijden werden particuliere transportbedrijven en ook taxichauffeurs ingeschakeld om bij te springen. Deze liepen dan de kans om door de politie te worden opgepakt als zij, op verzoek van de PTT, een postbus leegden. Maar geheimhouding of niet, je moet er toch je vraagtekens bij zetten als je mensen lopend of per fiets de straat op stuurt met een tas vol geld. En het is zelfs voorgekomen dat een zestienjarige jongen met een gewone tas ƒ 300.000 moest ophalen.

Naar aanleiding van de Wateringse postroof besloot de PTT het beveiligingssysteem te veranderen. Ze moesten wel, want het oude systeem was in de publiciteit gekomen. De melding op de televisie dat de waardevolle zaken altijd in de laatste ronde werden vervoerd, was de druppel.

Het groeiend aantal overvallen van de voorgaande jaren had al tot gevolg gehad dat de gezamenlijke geldinstituten besprekingen voerden over een betere beveiliging. Die besprekingen gingen echter alleen over de beveiliging van gebouwen. Door de overval in Wateringen werd er nu ook nagedacht over de beveiliging van geldvervoer. Er moet wel worden gezegd dat de besprekingen na een overval in Tilburg in 1965 waren begonnen en in 1970 was er nog niet één beslissing genomen.

Maar dat er wat moest gebeuren, daar was iedereen het over eens. Mensen die via de PTT brieven of aangetekende stukken verstuurden, moesten maximale zekerheid hebben dat hun spullen veilig waren. Verzekeraars, geschrokken van de hoge roofbedragen, overwogen het gebruik van speciale geldwagens verplicht te stellen, wagens waaraan je kon zien dat er kostbaarheden mee werden vervoerd en daarvoor waren toegerust. Gaandeweg werd daar ook steeds meer gebruik van gemaakt. En als er dan iets verdachts mee aan de hand was, waren omstanders eerder geneigd om alarm te slaan.

De gevolgen

We kijken even naar het aantal overvallen in die periode. In 1965 waren dat er slechts 4. Dat liep langzaam op naar 80 in 1970 en naar 186 in 1971. Was deze laatste grote stijging te wijten aan het 'succes' van Wateringen?
Een Amsterdamse hoofdinspecteur was in 1976 hoogst verbaasd dat men een overval een doodnormale zaak leek te vinden en dat men vaak reageerde met: "Wat hebben die kerels dat knap gedaan."

Vreemd eigenlijk, dat we misdadigers vaak beschouwen als 'volkshelden'. Denk maar eens aan Jesse James en Billy the Kid. En dichter bij huis kennen we bankrover Aage M. die in de jaren zeventig actief én populair was; hij kwam zelfs op de televisie bij Willem Duys. Ook Willem Holleeder, onder andere ontvoerder van Freddy Heineken, kwam positief in de media. Hij had een wekelijkse column in het tijdschrift de Nieuwe Revu, was te gast in een radioshow en nam samen met Lange Frans een liedje op dat over hemzelf ging.

Maar waar hebben ze dat eigenlijk aan verdiend? Laten we eens kijken naar de Wateringse postroof en vergelijkbare gevallen.

De betrokken chauffeur kan in shock raken. Bij Cor kwam het gelukkig niet zover, maar hij ging toch kort na de overval, helemaal ontdaan, zijn verhaal doen bij een tuinder in de buurt. En als zo'n man er dan weer bovenop is gekomen, dan lijkt dat hij verdachte is in de zaak, waar hij nota bene zelf slachtoffer van is. Venijnige verhoren en wantrouwende gezichten van mensen in zijn omgeving zijn het gevolg. En als hij dát dan weer te boven is, vertelt zijn baas hem dat hij geschorst of zelfs ontslagen wordt, omdat hij zich niet aan de afgesproken instructies heeft gehouden. Dit zijn geen verzinsels. En dan hebben we het nog niet gehad over een levenslang trauma dat zo iemand kan oplopen.

Vervolgens is er de financiële kant. Misdadigers sussen hun geweten vaak met de gedachte dat ze de maatschappij niet benadelen, want het zijn immers de verzekeraars die er voor opdraaien en die hebben geld zat.

Ten eerste gaan door hun daden de premies van de verzekering omhoog, en wie moet dat betalen? Ten tweede werd in het geval van de Wateringse postroof de schade voor een deel door de PTT vergoed. De PTT was toen nog een staatsbedrijf, dus daar werd belastinggeld voor ingezet. En wie draait daar voor op? Ten derde heeft de politie hier handenvol werk aan gehad, en die mensen moeten betaald worden. Ook dat komt voor rekening van de belastingbetaler. Ten vierde zijn de banken genoodzaakt om zich steeds beter te beveiligen en dat kost een smak geld. Draait de bank daar zelf voor op of komt dat voor rekening van hun cliënten? Ten vijfde maakt geld dat aan de samenleving is onttrokken, het land economisch armer met bezuinigingen tot gevolg. Dat de maatschappij niet wordt benadeeld is dus een fabeltje.

Algemeen Dagblad, 2 november 1970

Dan heb je nog de pechvogel. Het was twee jaar na de roof. Een Westlandse zakenman boerde erg goed. Zijn bankrekening liet het toe om een bungalow met garage, grote tuin met tuinhuis en zwembad te bouwen; een klein paleisje dus. En toen gebeurde het: érgens is er iémand begonnen met de roddel dat deze zakenman wel wat met de postroof te maken zou hebben gehad, en nu eindelijk zijn geld durfde uit te geven. De roddel ging verder. Hij zou op Schiphol in de kraag zijn gevat met ƒ 40.000 op zak. Ook zou hij in Zwitserland door Interpol zijn aangehouden met ƒ 80.000 in zijn binnenzak. De roddel ging verder. Hij zou achter in zijn tuin een handeltje in hasj en marihuana drijven. Toen deze roddels de ronde deden kon de zakenman niet voor zichzelf opkomen omdat hij in het ziekenhuis lag met een hernia. Daarom probeerde zijn broer namens hem bij de politie een aanklacht wegens smaad in te dienen. Dit bleek niet mogelijk, omdat de zakenman dit alleen zelf kon doen. De roddel ging verder. Het zou duidelijk zijn dat deze broer ook aan de postroof had meegedaan. Hoe had hij anders een jaar eerder een nieuwe kas kunnen laten bouwen?

Na onderzoek verklaarde de politie dat zij niets had kunnen vinden wat de zakenman met de postroof in verband bracht. Tja, dat kon de politie nou wel zeggen, maar de roddels waren hier toch heel duidelijk in: de zakenman had de postroof gepleegd!
En dus werd hij gemeden door zijn buren en familie en ook zakelijk holde het achteruit omdat orders uitbleven. Kortom: een verwoest leven.

En wie moeten we daar de schuld van geven? Natuurlijk, in de eerste plaats de roddelaars, maar zeker ook de overvallers, want zonder overval geen roddels.
Als je dit alles op een rijtje ziet staan, kan je je daar maar moeilijk volkshelden bij voorstellen. Ze hebben hun misdaad inderdaad goed uitgevoerd, maar het is en blijft een misdaad waar veel mensen en instanties de dupe van zijn geworden.
Ze zijn er mee weggekomen en dat is niet knap, maar ontzettend jammer.

Nawoord
Dit verhaal is voor het overgrote deel gebaseerd op krantenartikelen. Deze spreken elkaar in sommige gevallen tegen. In die gevallen is er voor de meest voorkomende of anders voor de meest aannemelijke opvatting gekozen. Dit hoeft niet per se de juiste te zijn.

Auteur: Eric Luiten van de Historische Vereniging Wateringen-Kwintsheul.