Archief
Nationaal Archief Den Haag, Kaartcollectie Zuid-Holland, inv.nr. 87

Pestdreiging langs de kust (1758)

Het coronavirus is niet de eerste pandemie waar Nederland door wordt geraakt.

Het coronavirus is niet de eerste pandemie waar Nederland door wordt geraakt.Berucht zijn de Spaanse Griep die in juli 1918 uitbrak en de vele pestepidemieën die vanaf de veertiende tot ver in de achttiende eeuw Nederland teisterden. De pest, ook wel de Zwarte Dood of de Gave Gods genoemd, is de verreweg heftigste pandemie geweest. Deze pandemie zorgde toentertijd in Europa voor een bevolkingsdaling van 30 tot 50 procent. Ook de Republiek, zoals het huidige Nederland toen heette, werd keer op keer zwaar getroffen. In de archieven van de voormalige Westlandse gemeenten is de pest geregeld ‘terug te vinden’, bijvoorbeeld namen van pestslachtoffers en genomen bestrijdingsmaatregelen.

De pest ontstond via ratten. Vlooien en luizen raakten besmet en zij brachten de pestbacterie over naar mensen. Doordat beide op mensen en hun kleren leefden, waren zij in staat de Zwarte Dood razendsnel te verspreiden. De ziekteverschijnselen bij een besmet persoon waren: koorts, hoofdpijn en koude rillingen. Daarna ontstonden zeer pijnlijke builen, met name in de liesstreek en de oksels. Zonder behandeling drong de pestbacterie in ongeveer de helft van de gevallen door in de bloedbaan en veroorzaakte bloedvergiftiging, waaraan de geïnfecteerde uiteindelijk overleed.

De pestbacterie Yersinia pestis
Begin 1624 tot eind 1625 woedde er in Ter Heijde een grote pestepidemie. In deze jaren werden er respectievelijk 40 en 78 inwoners van Ter Heijde in Monster begraven. En dat op bevolking van ongeveer 560 personen. Deze uitbraak heeft hoogstwaarschijnlijk de neergang van het dorp versneld. Gelet op dit soort ervaringen uit het verleden waren de bestuurders van de Republiek als de dood dat er weer zo’n pestepidemie zou uitbreken. Koste wat het kost moest zo’n situatie worden voorkomen. Een enkel gerucht was al voldoende om direct in het geweer te komen. Tegen deze achtergrond moet u de maatregelen plaatsen die de Staten van Holland in Monster, ’s-Gravenzande en elders tegen een Engelse kaper in 1758 uitvaardigden.

In 1756 brak er een grote oorlog uit tussen de meeste Europese staten, die uiteindelijk zeven jaar duurde. De Republiek bleef in deze Zevenjarige Oorlog neutraal. Wel was bij iedereen het besef aanwezig dat op elk moment de Republiek bij deze oorlog betrokken kon worden. Stadhouder Willem V liet dan ook geregeld in de kerken een bidstond houden. Zo kwam bij het Monsterse dorpsbestuur, en waarschijnlijk ook bij de overige Westlandse dorpen, een order binnen om op woensdag 22 februari 1758 zo’n bidstond in de Monsterse en Heijdse kerk te regelen. De dominees Johannes Slijp (Monster) en Johannes Theodorus van Medele (Ter Heijde) kregen de volgende achtergrondinformatie mee waarop zij mede hun bidstondpreek konden baseren:

‘Terwyl het vuur van den oorlog in nabuurige landen en staaten aan het branden is geweest, met een heevigheid, die genoegsaam al hetgeen wy in de geschiedenissen van ons leesen, te boven gaat en terwyl de ontsaggelijke vereenigingen van Europeësche magten, in dit ongelukkig geschil deelhebben’ en de angst bestaat dat de Republiek bij het conflict betrokken raakt, zijn wij tot nu toe hiervoor gespaard gebleven.

Maar in het najaar van 1758 doemde een ander onheil op. De Rotterdamse Admiraliteit ontving namelijk op 6 oktober vanuit Duinkerken het bericht dat het Engelse kaperschip Royal George onder het commando van Thomas Read komend vanuit de Middellandse Zee, Lissabon had aangedaan en daarna weer in zee was gelopen. Aan boord zou de pest zijn uitgebroken en al meer dan de helft van de bemanning was overleden. Het schip zwierf nu op zee en zou wellicht een Nederlandse haven willen aandoen.

De Rotterdammers lichtten direct de Staten-Generaal in, het hoogste bestuurscollege van de Republiek, die op hun beurt de Staten van Holland verwittigden. Doortastend trad dit bestuurscollege op. Te allen tijde moest voorkomen worden dat het pestschip in aanraking kwam met inwoners uit de Republiek.

De garnizoenen van Brielle en Hellevoetsluis werden in staat van paraatheid gebracht. Langs de kust werden wachten ingesteld. Diverse oorlogsbodems slotende riviermondingen af om te beletten dat het kaperschip kon binnenlopen. Gebeurde dit toch, dan moest de commandant gedwongen worden bij de eerste gelegenheid te vertrekken. Alle plaatsen langs de kust kregen een waarschuwing hoe te handelen mocht onverhoopt de Engelse kaper in hun buurt komen. De Nederlandse ambassadeur Hendrik Hop stelde de Engelse koning op de hoogte van de maatregelen die in Republiek waren genomen.

De Monsterse bestuurders reageerden direct. Op 14 oktober stuurden zij de baljuwdienaars naar Ter Heijde om de voogden van het dorp te assisteren in het geval de Royal Charles voor de kust opdook. Vier dagen later volgden er vanuit DenHaag nadere instructies. Als er opvarenden aan land kwamen, moesten zij direct worden doodgeschoten. Maar als er sprake was van een storm en de kaper strandde, dan mochten zij wel aan wal komen, mits zij zonder kleren, naakt door het water gingen. Daarna zouden zij nieuwe kleding ontvangen, in een vrijstaande schuur of loods worden ondergebracht en daar voor langere tijd in quarantainemoeten blijven. Aangespoelde goederen moesten direct verbrand worden. Indien een vissersschuit of koopvaardijschip met de kaper in aanraking was geweest, volgden voor de bemanningsleden ook een quarantaineperiode.

Al deze maatregelen publiceerden de bestuurders van ’s-Gravenzande en Monster op de daarvoor bestemde plaatsen, waarschijnlijk op de puien van de ambachtshuizen.

Uiteindelijk waren alle voorzorgsmaatregelen voor niets. Op 24 oktober 1758 publiceerde de Middelburgse Courant dat zij uit Dover bericht hadden ontvangen dat de Royal Charles al een maand eerder was binnengelopen te Gravesend. De bemanning was er afgedankt en het schip onttakeld. Van een pestuitbraak was geen sprake geweest. Het gerucht hierover was door de Fransen de wereld in geholpen. Waarschijnlijk omdat zij woedend waren over het feit dat de Royal Charles maar liefst zeven Franse schepen komend uit Smyrna in de Middellandse Zee had genomen en opgebracht naar Messina.

Gravure van pestslachtoffers buiten een stad, Jan Luyken, ca. 1700 Rijksmuseum Boerhaave Leiden, Objectnummer P00020

Toch bleef de pest de bestuurders bezig houden. In het oostelijke deel van het Middellandse Zeegebied, rond Smyrna, brak in 1759 weer een epidemie uit. Voor schepen die daar vandaan kwamen, gingen de ‘grenzen’ dicht. Quarantainemaatregelen zouden volgen. Elke Heijdse stuurman werd op het strand, als hij zijn scholtonnen liet nakijken, expliciet gewaarschuwd om op zee geen personen of goederen uit deze schepen over te nemen. In de loop van de achttiende eeuw verdween de pest steeds meer naar de achtergrond. In 1929 kwam het laatste geval van de pest voor in Nederland. Een steeds terugkerende pandemie was eindelijk voorbij.

Auteur: Adri P. van Vliet van de Historische Vereniging Monster - Ter Heijde

Gebruikte bronnen, kranten en literatuur
Nationaal Archief Den Haag, Staten van Holland, 205, 5594
Nationaal Archief Den Haag, Staten-Generaal, Liassen Admiraliteit, 5679
Historisch Archief Westland, OA ’s-Gravenzande, N6
Historisch Archief Westland, OA Monster, 150-152
Opregte Groninger Courant (7 november 1758)
Leeuwarder Courant (9 oktober 1758)
Loyd’s List no 2312 (7 maart 1758), no. 2337 (2 juni 1758)
Middelburgse Courant nr. 50 (24 oktober 1758)
J. Dahmeijer, ’s-Gravenzande door de eeuwen heen. Grepen uit 750 jaar stadsgeschiedenis (’s-Gravenzande 1996) 26-27
G.L. van Eendenburg, ‘Inwoners van Ter Heijde (1590-1630)’, in: Gens Nostra 48(1993) 1-21, 82-98.
L. Noordegraaf en G. Valk, De Gave Gods. De pest in Holland vanaf de latemiddeleeuwen (Bergen 1988)