Streekhistorie: De visserij van Ter Heijde in de zeventiende eeuw
In het zeventiende-eeuwse Ter Heijde was de visserij lange tijd de belangrijkste economische pijler. In tegenstelling tot de meer agrarisch georiënteerde kerkdorpen Monster en Poeldijk was bijna iedereen direct of indirect bij het wel en wee van de zeevisserij betrokken. De meeste volwassenen mannen gingen als visser naar zee, terwijl de achterblijvende beroepsbevolking haar geld verdiende in gerelateerde beroepen als nettenbreier, lijndraaier, herbergier, (scheeps)timmerman, viskoper en scholsnijder. Slechts een enkele agrariër woonde in het dorp en veelal had ook hij belangen in het visserijbedrijf als toeleverancier of als investeerder in de zeeschuiten.
De Heijdse vissersvloot bestond in die tijd hoofdzakelijk uit zeeschuiten, pinken en haringbuizen. Op het strand van Ter Heijde of in het schuitengat, een laagte in de duinen waar 's winters de vissersschepen werden geborgen, waren hoofdzakelijk zeeschuiten en een kleinere variant, het scholschuitje, te zien. De laatste waren kleine open scheepjes die vanwege hun grootte maar een korte tijd in zee konden blijven. Net als de grotere zeeschuiten hadden zij een platte bodem, waardoor ze bij hoog water op het strand gezeild konden worden en bij laag water rechtop bleven staan. Ter Heijde had geen haven. Daardoor was er voor haringbuizen en andere kielschepen geen plaats`. Zij havenden vooral in Maassluis en Delfshaven. Vanaf de scholschuitjes viste men met netten hoofdzakelijk op platvis. Ook werden deze schuitjes wel gebruikt om met hoekwant kabeljauw of schelvis te vangen. Met de zeeschuiten gingen de Heijdse vissers ver de zee op tot onder de Engelse kust om deel te nemen aan de steurharingvisserij.
Het Heijdse vissersbedrijf was een complexe bedrijfstak. Verschillende vormen van visserij werden naast en door elkaar op de Noordzee uitgeoefend. Het ging om de pekelharingvisserij, de visserij op gezouten vis, de steurharingvisserij en de kustvisserij. De Heijenaars voerden hoofdzakelijk schol en schelvis aan en in mindere mate haring, kabeljauw en zalm.
De afslag
Zodra thuiszeilende vissersschepen door de stoker van de vuurboet of door de klapwaker voor de kust werden gesignaleerd, liep hij het dorp rond om de schrijvers, scholdragers, vislopers, viskopers, familieleden en andere geïnteresseerden te waarschuwen om de vissersschepen met hun vangsten op te wachten. Alle vis die door Heijdse vissers werd gevangen, moest naar oude gewoonte via de afslag op het strand worden verkocht. Schout en schepenen zagen erop toe dat aan dit voorschrift streng de hand werd gehouden. Vooral zalm werd nog al eens buiten de afslag om verkocht. Stuurlieden mochten eventueel wel hun hele vangst direct aan een gegadigde verkopen, mits de verschuldigde belastingen maar werden betaald. Viskopers uit Ter Heijde hadden altijd het recht van voorkoop. Tegen dezelfde prijs konden zij een partij of een gedeelte daarvan claimen.
Onstuimige zee met drie scholschuiten op de voorgrond en een vierde aan de horizon, door Renier Nooms (1652-1654). (Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-OB-20.554
In Scheveningen, Katwijk en Noordwijk waren de afslager en de schrijver dé functionarissen op de visafslag. In Ter Heijde waren beide functies in één persoon verenigd. Van oudsher was de visafslag met een heel pakket aan maatregelen omgeven. Toch lijken deze voorschriften weinig uitwerking te hebben gehad. Rond de visafslag vonden voortdurend incidenten plaats. Talloze keren werden omstanders gemaand de juiste afstand te bewaren tot de te verkopen vis, werden vechtlustigen bestraft, scheldpartijen beboet en het dragen van messen en andere wapens ten strengste verboden. Cornelis Gijsen uit Scheveningen werd zelfs opgepakt omdat hij verschillende omstanders had uitgescholden en met de plaatsvervanger van de schout en de schrijver had gevochten. De Heijdse visafslag nam zeker geen opvallende positie in. Ook in andere plaatsen waren geweld en onenigheid op en rond de visafslag een niet uit te roeien verschijnsel. Alle vissersplaatsen aan de Zijde, maar ook de visafslagen in de grotere steden, kenden stringente regelgeving om dit te voorkomen.
In de eerste maand van 1602 ontvingen de baljuws van Monster, Katwijk aan Zee, Noordwijk aan Zee, Zandvoort en Egmond een schrijven van de Grafelijkheids Rekenkamer uit Den Haag. Op verzoek van de ambachtsheren van deze heerlijkheden informeerde de secretaris van de Rekenkamer bij de baljuws naar de status van de afslagers en schrijvers. De ambachtsheren waren namelijk van mening dat zij het recht bezaten om de afslagers en schrijvers te benoemen in ruil waarvoor zij een geldbedrag ontvingen. Veel schrijvers dachten daar anders over. Een langslepend conflict ontstond dat pas tien jaar later door tussenkomst van het Hof van Holland werd geschikt.
Ook in latere jaren bleven namens de ambachtsheer de baljuw van Monster en de Nassause Domeinraad zich met de visafslag bemoeien. De afslagers dienden jaarlijks ten overstaan van de baljuw een eed af te leggen. In 1670 gebood de Domeinraad dominee Michael Hendriksz. en de kerkenraad van Ter Heijde de afslag goed te controleren zodat er niet met de belastingheffingen ten behoeve van de Heijdse kerk zou worden gesjoemeld.
Malversaties
Om malversaties rond de verkoop van schol te voorkomen, beschikten de afslagers over enkele scholtonnen. Met behulp van deze tonnen konden zij de viskopers vaste hoeveelheden schol leveren. Jaarlijks werden de scholtonnen onder het toeziend oog van de kerkmeesters geijkt. Zij hadden er namelijk alle belang bij dat de verkoop van schol op een eerlijke manier plaats vond, omdat de Monsterse kerk van elke ton verkochte schol enkele penningen kreeg. Na het ijken van de tonnen verdwenen de kerkmeesters in de herberg om hun dorstige kelen te lessen met een kan bier of een stoop wijn. In de kerkrekeningen staan jarenlang uitgaven verantwoord die onder andere Jan Jansz. Jonge Slock, waard in de herberg 't Wapen van Rotterdam te Ter Heijde voor deze gelagen in rekening bracht.
Verschillende vissersboten aan het strand. Op het strand verkopen vissers vis, waarschijnlijk door Jan Porcelis (1600-1650). (Rijksmuseum Amsterdam, RP-P-1890-A-15865)
Ondanks de jaarlijkse controle op de tonnen uitten de viskopers zo nu en dan klachten over de maat van de gebruikte scholtonnen. Ze zouden te klein zijn, waardoor zij te weinig vis voor hun geld kregen. De baljuw en de kerkmeesters werden naar Ter Heijde ontboden en vergeleken dan de tonnen met de geijkte scholton. In alle gevallen bleken de viskopers ten onrechte de afslagers beschuldigd te hebben. De maatvoering bleef een kwestie van vertrouwen.
Verkoop van de vangsten
Ter Heijde telde zelf zo'n zeven à acht viskopers. Zij namen het leeuwendeel van de verkoop voor hun rekening. De gekochte verse vis vond zijn weg naar consumenten in Monster, Den Haag, Delft en Rotterdam. Net als in Scheveningen en andere vissersplaatsen werd in Ter Heijde de handel in verse vis hoofdzakelijk door vrouwen gedreven. Lopend met een mand op de rug gingen zij naar de viswaag in Monster, naar de omliggende dorpen of naar Delft, Den Haag of Maassluis om langs de deuren hun vis te slijten. Grotere partijen werden met paard en wagen naar de afnemers vervoerd. Afhankelijk van de vraag en het aanbod elders deden ook viskopers uit de regio zaken op de Heijdse afslag.
De gedroogde schol had een groter afzetgebied. Via de Monsterse vaart werden per schuit Amsterdamse, Delftse, Rotterdamse en zelfs Nijmeegse kooplieden hiermee bevoorraad. Voor Heijdse begrippen ging het hierbij om grote bedragen. Zo staat in de boedelbeschrijving van een weduwe een post van maar liefst 245 gulden voor gedroogde schol open die was geleverd aan een Amsterdammer. Schrijver Harmen Jansz. Crijsman machtigde iemand uit 's-Gravenzande om in Delft en Amsterdam wanbetalers te dwingen alsnog de hun geleverde tonnen gedroogde schol te betalen.
Sommige viskopers kochten verse vis direct op zee. Vanuit de zeeschuiten werd de vangst dan overgezet in andere schepen die daarmee naar Engeland voeren. Londen vormde voor deze handel het centrum. Het 'op de stroom' of 'op de leck' kopen en verkopen van vis was een doorn in het oog van de schrijvers van de visafslag. Talloze keren vergaten Heijdse stuurlieden dan de voorgeschreven belasting te betalen, waardoor de schrijvers hun inkomsten misliepen. Schattingen over de hoogte van de gederfde inkomsten ontbreken echter. Brielse en Maassluise vishandelaren klaagden veelvuldig over de concurrentie die zij op de Londense vismarkten ondervonden van vis die afkomstig was uit Ter Heijde en Scheveningen. Heijdse viskopers waren ook buiten het dorp actief, bijvoorbeeld in Maassluis en Scheveningen.
Teruggang
In normale tijden was de visserij een lonende bedrijfstak, maar als door oorlogs- of natuurgeweld schepen of netten verloren gingen, konden alleen hoge winsten tijdens de volgende teelt de geleden schade compenseren. Tijdens de zeventiende eeuw ging er bijna geen decennium voorbij dat de Republiek niet in conflict was met een of meer Europese mogendheden. Al deze oorlogen hadden een enorme impact op de visserij. Schepen werden genomen, opgebracht of tot zinken gebracht. Vissers lieten het leven of brachten maandenlang door in Vlaamse of Engelse gevangenissen. De schade was enorm en kon uiteindelijk niet meer gecompenseerd worden. Investeerders van buiten Ter Heijde lieten het dan ook afweten. Het dorp verarmde. Het werd een gemeenschap met een hoog aantal armlastigen.
Visafslag op hert strand. Herkomst onbekend.
Daarnaast werd de woonsituatie steeds moeilijker. Zware stormen gecombineerd met slecht onderhoud van duinen en dijken zorgden ervoor dat de duinengordel voortdurend afkalfde en talloze vissershuizen in de golven verdwenen.
De meeste reders en investeerders hielden het voor gezien. Noodgedwongen maakten veel Heijenaars de overstap naar de agrarische sector of gingen werken op de Maassluise en Vlaardingse vissersvloot. De eens zo bloeiende visserij van Ter Heijde verdween grotendeels. In het midden van negentiende eeuw voer nog slechts een zeeschuit vanaf het Heijdse strand naar zee.
Auteur: Adri van Vliet van de Werkgroep Oud-Monster