Archief

Streekhistorie: Brieven aan Treesje

In het Stadsarchief Amsterdam wordt het familiearchief Allebé bewaard. Daarin bevinden zich 27 brieven die weduwnaar Jacobus Johannes Allebé tussen 1832 en 1839 schreef aan zijn dochter Therese. Na het overlijden van haar moeder was zij ondergebracht bij haar oma Alida Herckenrath-Milius op de buitenplaats Geerbron in Monster.

Alida Milius trouwde in 1789 in haar geboorteplaats Amsterdam met Gerardus Herckenrath. In hetzelfde jaar vestigden zij zich in Monsterambacht, waar Gerardus het beroep van arts ging uitoefenen. Na eerst schepen en substituut baljuw en schout te zijn geweest, werd hij in 1798 aangesteld als baljuw en schout van Monsterambacht. In 1801 kocht hij voor f 10.000,- de buitenplaats Geerbron aan de Herenstraat. Het gezin kreeg tussen 1790 en 1802 acht kinderen, van wie er een in het eerste levensjaar overleed. In 1809 overleed Gerardus Herckenrath op 42-jarige leeftijd en stond Alida alleen voor de opvoeding van zeven minderjarige kinderen.



Grootmoeder Alida Herckenrath-Milius op Geerbron, geschilderd door schilder J.W. Pieneman in 1836. Op de achtergrond de kerk van Monster en de tuin van Geerbron.

De oudste dochter Maria trouwde in 1810 met Jacobus Johannes Allebé uit Amsterdam. Zij kregen twee kinderen, Gerardus(1810) en Theresia (1823). Toen hun moeder in 1827 op 37-jarige leeftijd overleed, werd Theresia, of Treesje zoals ze als kind werd genoemd, ondergebracht bij haar grootmoeder Alida op Geerbron in Monster. Kennelijk zag Jacobus geen andere oplossing voor de opvoeding van het jonge kind. Broer Gerard was zeventien toen zijn moeder overleed. Hij liet zich rond die tijd inschrijven als medisch student aan het Atheneum Illustre, voorloper van de Universiteit van Amsterdam. Hij wordt beschouwd als een belangrijke grondlegger van de lichamelijke opvoeding in Nederland.

Vader Jacobus, wonend en werkend in Amsterdam, en dochter Treesje schreven elkaar geregeld brieven. Een groot aantal van de brieven die de vader door de jaren heen aan zijn opgroeiende dochter schreef, is bewaard gebleven. Ze bevinden zich in het gemeente-archief van Amsterdam en bestrijken de periode 1832-1839. Hoewel het familiearchief ook veel andere correspondentie en bescheiden bevat, zijn de brieven die Treesje terugschreef aan haar vader daarin helaas niet terug te vinden. Die zouden veel informatie over het dagelijkse leven op Geerbron hebben kunnen opleveren. Ook de correspondentie van de vader met grootmoeder Alida is waarschijnlijk verloren gegaan.



Zegel JJA waarmee vader Jacobus Allebé een van zijn brieven zegelde.

De brieven van vader Allebé hebben als adressering vaak 'Aan de jonge jufvrouw T.A.A. Allebé ten huizen van mevrouw Herckenrath op Geerbron te Monster bij Den Haag', maar soms ook simpelweg 'Aan de jonge jufvrouw T.A.A. Allebé te Monster'. In alle brieven wordt Trees op het hart gedrukt toch vooral de groeten te doen aan de lieve grootmoeder en aan de andere familieleden op Geerbron: 'Groet en omhels voor mij uwe lieve grootmoeder en denk dat het grootste genoegen wat gij mij doen kunt daarin bestaad, dat gij steeds tracht het leven van die waardige vrouw, waaraan wij zoo veel verpligt zijn, te veraangenamen'. Soms spreekt vader zijn teleurstelling erover uit dat hij al een tijdje niets van zijn dochter gehoord heeft. Hij vraagt ook geregeld hoe het met haar en de andere familieleden op Geerbron gesteld is.

De eerste brief dateert van 8 april 1832. Treesje blijkt gedurende de afgelopen winter drie maanden bij haar vader in Amsterdam gelogeerd te hebben. Ze moet onder meer de groeten doen aan oom en tante Kuffeler. René Henri van der Meer van Kuffeler was in die tijd burgemeester van Monster. Hij was getrouwd met Constantia Herckenrath, een zus van Treesjes moeder.

In een volgende brief meldt vader dat hij twee springtouwen voor zijn dochter aan een schipper heeft meegegeven. Ook heeft hij een kanarie in een kooitje voor haar gekocht. Hij vraagt het beestje te laten afhalen door een schipper van een aspergeschuit. Kors moet daar maar een betrouwbare schipper voor uitzoeken. Kors is waarschijnlijk Corstiaan Mostert, die als tuinman werkzaam was op Geerbron. Hij wordt enkele keren als tuinman van de familie vermeld in de registers van de burgerlijke stand als hij er door de familie op uit wordt gestuurd om aangifte te doen van de geboorte van een kind op Geerbron.

Vader Allebé informeert ook of Trees nog tijd heeft om te tekenen. Het zou hem spijten als zij dat niet bijhield. Kennelijk zit het talent voor tekenen al vroeg in de familie. August Allebé (1838-1927), een zoon van Trees' broer Gerard, was later een bekend kunstschilder en directeur van de Rijksacademie van Beeldende Kunsten in Amsterdam.

In een brief van 25 mei 1834 blijkt vader Allebé ineens verhuisd te zijn van Amsterdam naar Goch, vlak over de grens met Duitsland. Hij schrijft aan zijn dochter: 'Het ging mij in Amsterdam niet voorspoedig en ik verwagt dat het hier voor mij beter zal zijn'. Wat precies de aanleiding voor de verhuizing was, wordt uit de correspondentie niet duidelijk. Hij wordt in de archieven aangeduid als makelaar. Niet valt uit te sluiten dat hij door te verhuizen zijn schuldeisers heeft willen ontlopen. Hij heeft in Goch een eenvoudig onderdak gevonden bij Peter Knegten, die naast logementhouder ook bakker is. Het leven in Goch staat hem op den duur wel aan. Hij schrijft en paar maanden later dat hij aan zijn kleren kan merken dat hij dikker is geworden. In het najaar gaat hij mee op jacht om te assisteren bij het schieten van hazen en patrijzen, waarbij hij dan altijd moet denken aan 'het haasje dat wij vorige winter nabij Monster aan de jagers zagen ontkomen en waarover gij toen zoo verheugd waart'.

Trees logeert ook wel eens bij haar broer Gerard en zijn vrouw Neeltje Scheltema in Amsterdam. Haar vader is enigszins teleurgesteld dat zij het aanbod van haar broer om in Amsterdam tekenles te krijgen niet had aangenomen 'daar tekenen ook voor een meijsje een mooije aangename kunst is, voor borduur en andere werken haar goed kan te pas komen, en gij om ze te leren aanleg hebt'. In Goch is het, zo schrijft hij in mei 1835, af en toe toch wel eenzaam, al doet de familie Knegten zijn best het hem naar de zin te maken. Hij mist de winterse kaartavonden. Hij gaat er regelmatig op uit om de nachtegalen te horen zingen, wat hem doet herinneren aan de nachtegalen 'aan de Boer zijn hoek' in de buurt van Geerbron, die Trees ook moet kunnen horen. Het gebiedje aan het eind van de Herenstraat en de Rijnweg richting 's-Gravenzande staat in Monster nog steeds bekend als de Boersche Hoek. Ook toen al was die naam dus in gebruik.

Westlanders gingen in die tijd ondanks de gebrekkige verbindingen al massaal naar de bedevaartplaats Kevelaer. In september 1836 spreekt vader Allebé er zijn teleurstelling over uit dat Trees niet op zijn minst een brief heeft meegegeven met een van de Monsternaren in de Westlandse processie. Zij deden gewoonlijk het plaatsje Goch aan als laatste stop op weg naar Kevelaer. De Poeldijkse kapelaan blijkt zich evenmin gehouden te hebben aan zijn belofte iemand te vragen om voor vader Allebé een mand met wild mee terug naar Monster te nemen om de familie op Geerbron te verblijden met een paar hazen en patrijzen.

Hij schrijft verder dat hij een hondje voor Trees heeft gekocht. Het is nog niet zo eenvoudig om het dier in Monster te krijgen. Afgesproken wordt dat hij het in een mandje naar oom Louis Herckenrath, een broer van zijn overleden vrouw, in Amsterdam zal laten vervoeren. Die kan het dan vervolgens afgeven aan een van de schippers uit Monster die op Amsterdam varen. Trees krijgt daarom het verzoek bij die schippers, en dan vooral schipper Burger die kennelijk het meeste vertrouwen geniet, te vragen of zij als ze in Amsterdam zijn bij oom Louis langs willen gaan om te informeren of het hondje al is aangekomen. Ze moeten dan wel op het hart gedrukt krijgen dat ze het hondje onderweg naar Monster voldoende te eten en te drinken geven en het van tijd tot tijd uit het mandje laten om 'zekere zaken te kunnen doen'.

Vader Allebé is blij met elke brief die hij in het verre Goch ontvangt, niet alleen van dochter Trees, maar ook van zijn zoon en van andere familieleden. Hij schrijft aan zijn dochter dat hij van oom Louis in Amsterdam een gunstig bericht kreeg over de betrekking die hij hoopt te krijgen. Verder kreeg hij onder meer een brief van zijn zwager Leon Herckenrath op Geerbron. Die schreef dat een zekere juffrouw Verhagen naar Geerbron zou komen om als gouvernante het onderwijs te verzorgen voor Trees en de kinderen van Leon en zijn vrouw. Ook de kinderen van burgemeester Van der Meer van Kuffeler en zijn vrouw Constantia Herckenrath zullen hoogstwaarschijnlijk in het klasje van juffrouw Verhagen hebben gezeten.

Leon Herckenrath was rond 1818 op jonge leeftijd naar Noord-Amerika vertrokken om daar zijn geluk te beproeven. Hij keerde in 1835 met het gezin dat hij daar had gesticht terug naar Monster. Ondanks dat het hem voor de wind ging in zijn woonplaats Charleston, was zijn terugkeer min of meer gedwongen, omdat zijn vrouw als kleurlinge niet in de blanke gemeenschap van die tijd geaccepteerd werd.



Theresia A.A. Allebé door August Allebé 1858, Coll. Rijksmuseum.

De brieven van vader Allebé zijn altijd vroom en stichtelijk. Op het nieuws over de komst van juffrouw Verhagen reageert hij met het advies aan Trees om 'door vlijt, oplettendheid, welwillendheid en voorkomendheid de toegenegendheid en vriendschap van jufvrouw Verhagen te verkrijgen en die dan te behouden'.

Aardig om te lezen is het bericht van Leon dat er een portret is geschilderd van grootmoeder Alida Milius, waarover iedereen enthousiast is omdat het zo mooi is geworden en goed gelijkend is uitgevallen. Dit portret is vervaardigd door de bekende schilder Jan Willem Pieneman, van wie ook werk in het Rijksmuseum hangt. Het is na vele omzwervingen in 2010 met steun van Fonds Westland verworven door het Westlands Museum.

Als vader Allebé in de zomer van 1838 verneemt dat Trees op het punt staat haar Eerste H. Communie te doen aarzelt hij geen moment en maakt plannen om naar Monster te komen. Hij wil 's morgens per stoomboot uit Nijmegen vertrekken. Die komt 's middags om één uur in Rotterdam aan en vervolgens rijdt er een diligence van de stoombootmaatschappij naar Den Haag. Die arriveert daar rond drie uur. Allebé vraagt of wellicht een knecht van schipper Hersbach hem daar met een kruiwagen kan opwachten om hem met zijn koffers naar de schuit te brengen die vrijdags vanuit Den Haag op Monster vaart. Hersbach was uitbater van logement Overheijde in de Choorstraat. Kennelijk onderhield hij ook een verbinding per schuit op Den Haag. In verband met de drukte op Geerbron is aan de vader van Treesje gevraagd onderdak te zoeken bij Hersbach. Dat vindt hij geen enkel probleem, hij zou ook tevreden zijn 'om bij Kivie op de Heij te slaapen als ik overdag maar eventjes eens met het hooft door de Geerbronspoort mogt komen kijken hoe de vrienden, buuren en bontgenoten het al zoo maken!'. Kivie was in die tijd een logement in Ter Heijde.

Later in het jaar laat vader Allebé van zijn teleurstelling blijken omdat buurman Van der Laan (kennelijk woonde die nabij Geerbron) op zijn doorreis naar Kevelaer geen brief van Trees bij zich had. Verrast was hij om onder de bedevaartgangers vriend Hersbach aan te treffen. Onder de Westlandse bedevaartgangers trof hij deze keer ook verscheidene 'fatsoendelijke jufvrouwen, waaronder meerder nog jongen' en hij maakt zich er zorgen over dat ze op hun terugreis naar het zich laat aanzien zulk slecht weer zullen hebben. Op de dag dat hij de brief aan zijn dochter schrijft is het de drukste dag van het jaar in Goch. Er komen op die dag meer dan 1000 mensen bij het logement van huisbaas Knegten langs voor een verversing. 'Of het vanavond ook wat morssig zijn zal?! Bah.'

Uit een brief van mei 1839 wordt duidelijk dat vader Allebé recent vanuit Goch verhuisd is naar Leiden. Hij huurt een kamer in de Nieuwsteeg bij pensionhouder Cofijn en schrijft: 'Het is mij hier nog zeer vreemd, inzonderheid wat de fabriek en de werkzaamheden betreft'. Hij heeft werk gevonden als leidinggevende bij de internationaal bekende dekenfabriek van Jacobus Scheltema. De fabriek aan de Oude Singel in Leiden werd opgericht in 1817 en heeft tot de jaren vijftig van de vorige eeuw dekens geproduceerd. In het begin van de 20ste eeuw stonden er wel twintig van dergelijke bedrijven in Leiden. Jacobus Scheltema was een van de getuigen bij het huwelijk van Gerard Allebé, de oudere broer van Trees, en Neeltje Scheltema. Hij overleed in maart 1838, waarna een familielid, waarschijnlijk de broer van Neeltje, op jonge leeftijd de leiding van de fabriek overnam. Dit feit en de familieband zullen zeker een rol hebben gespeeld bij de komst van vader Allebé naar Leiden. Hoewel de afstand tot Monster nu veel kleiner is, neemt de nieuwe baan hem zo in beslag, dat plannen om Geerbron te bezoeken nogal eens worden doorkruist. Directeur Scheltema is vaak voor zaken en vanwege zijn met zijn gezondheid kwakkelende vader in Amsterdam. 'Hij wenscht dat als hij afweesend is, dat ik dan hier zal zijn'. Eind mei laat hij zijn dochter weten dat hij weliswaar blij was een brief 'van mijn lief maisie (op zen Lais [=Leids]) te ontvangen, maar 'Had gij mij wat wegens onze waarde grootmoeder, oom Leon en de zijnen, tante Constance en jufvr. Verhagen enz. geschreven, zou uwen brief mij nog meerder pleizier gedaan hebben. Denk er een volgende keer aan dat ook oude heeren nieuwsgierig zijn, en ik natuurlijk veel belang stel in alles wat de familie betreft'. Hij verwacht dat de Westlandse aardbeien nu weldra rijp zullen zijn en dan ook in Leiden op de markt zullen komen, maar asperges uit het Westland heeft hij nog niet gezien: 'Het schijnt dat de [a]sperges allen naar grotere steden gaan'. Een dag of wat later lukt het vader Allebé eindelijk zich vrij te maken en naar Monster te komen. Hij schrijft op 10 juni: 'Indien een lief meijsje, in de wandeling jonge jufvrouw Treesje genoemd, woensdag aanstaande geheel vrij van hoofdpijn, koorts en alles wat met zulke lelijke namen bestempeld wordt, zoude zijn, [en] het dien avond tegens half 9 uren mooi weër is, zoude haar Edele wel eens de weg naar de [Monsterse] molen kunnen gaan op patrouilleeren. Mogelijk dat zij dan in het verschiet een niet meerder jongen heer, die haar niet onverschillig is, met een stokje in de hand ziet aankomen'.



Overlijdensadvertentie Theresia Allebé 28-2-1901.

Trees heeft haar vader laten weten dat zij het sacrament van het vormsel heeft ontvangen. In zijn antwoordbrief reageert haar vader daarop verheugd en met een stichtelijk woord. Hij hoopt ook 'dat bij de waardige grootmoeder de gedachten dat vier van de haren tegelijk met deze genaden bedeeld worden, meerder tot hare herstelling zal bijdragen als een emmer met medicijnen'. Leon Herckenrath, sinds 1835 terug uit Noord-Amerika en met zijn gezin woonachtig op Geerbron, is kennelijk op een lange reis geweest. Vader Allebé meldt tenminste dat hij heeft gehoord van zijn behouden terugkomst. Het lijkt erop dat Leon voor zaken opnieuw de oceaan is overgestoken en wellicht zijn oude woonplaats Charleston heeft aangedaan.

Op 23 juli staat vader Allebé al vroeg in de ochtend de schuit van Hersbach op te wachten. Helaas was er geen bericht van Trees, wel kreeg hij van de schipper te horen dat op Geerbron alles wel was. Mocht Trees haar plan willen uitvoeren om met haar nicht en leeftijdgenoot Virginie, dochter van Leon Herckenrath, naar Leiden te komen dan adviseert hij hen vrijdags per diligence naar Den Haag te gaan om tegen 12 uur in de schuit naar Leiden te stappen. Die komt om 3 uur in Leiden aan. Mocht het plan niet doorgaan dan zou hij toch wel graag de eerste keer dat Hersbach weer in Leiden komt een lange brief ontvangen, 'gebonden aan het oor van een klein mandje aalbessen'. Trees blijkt inderdaad langs geweest te zijn, waarschijnlijk zonder haar nicht Virginie. Haar vader denkt met genoegen terug aan de 'aangenamen dagen die gij op mijn cel hebt doorgebragt'. En dat zij goed gezelschap zou hebben aan de twee Italiaanse heren in de schuit had hij 'bij hun gunstig voorkomen' wel verwacht. Het is duidelijk dat hij graag zijn aangetrouwde familieleden wat vaker zou ontmoeten. Leon Herckenrath heeft hij niet kunnen spreken toen die, terug van een lange reis, door Leiden kwam op weg naar Monster, evenmin als zijn Amsterdamse zwager Louis, die onlangs ook op doorreis in Leiden was. Ook de broer van zijn schoonvader, oom Frans Herckenrath, die net een mooie bevordering in het leger heeft gekregen, zou hij graag eens ontmoeten als die Leiden zou aandoen.

Grootmoeder Herckenrath heeft de gewoonte haar kinderen in de herfst een mandje druiven van eigen kweek te sturen. Vader Allebé, voor wie het, zoals hij in oktober 1839 schrijft, een genoegen is ook nog tot die groep te worden gerekend, kijkt ernaar uit, vooral 'omdat wat van Geerbron kwam mij altoos het lekkerste was'. Verder vertelt hij zijn dochter van Leidse bedevaartgangers naar Kevelaar een peperkoek uit het naburige Goch te hebben ontvangen. Die was meegegeven door bakker Peter Knegten, zijn oude huisbaas in Goch.

Kerst 1839 wil vader Allebé graag bij de familie op Geerbron doorbrengen, als tenminste de fabriek geen roet in het eten gooit. Hij wil, zo schrijft hij op 16 december, de 24ste december naar Den Haag reizen en vraagt of Trees en haar nicht Virginie hem wellicht bij aangenaam helder winterweer tegemoet willen wandelen. Ze kunnen dan nog wat door de residentie drentelen en daarna met een huurkoetsier naar Monster reizen. Als hij dames niet treft dan 'wandelt hij stillekens de Loosduinsche weg op en zóó verder'. Men zag er in die tijd kennelijk niet tegenop 10 km te voet af te leggen naar de plek van bestemming. Dat hij uitkijkt naar de ontmoeting blijkt uit het slot van de brief: 'Dat zal dus nu vier malen zijn dat wij ons in dit jaar zullen zien!!'. Maar een week later blijkt dat het bezoek niet door kan gaan. De fabriek is in onderhandeling over een belangrijke opdracht en directeur Scheltema zit in Amsterdam om nog vóór het nieuwe jaar een aantal zaken te regelen. Vader Allebé kan dus in Leiden niet gemist worden. Hij hoopt dat het in januari wel gaat lukken om dan wat minder 'gepresseerd' te kunnen zien hoe 'de overgrootmoeder, die beste braave vrouw, hare lieve kinderen en allemaal stoute kleinkinderen het maken'.

Deze brief van 22 december 1839 is de laatste in de verzameling correspondentie van vader Jacobus Allebé met zijn dochter. Trees is dan zestien jaar oud. Haar vader overlijdt op 62-jarige leeftijd in 1845. Het is niet bekend wanneer Trees uit Monster vertrokken is. Ze is nooit gehuwd, woont jarenlang in bij haar broer Gerard en zijn gezin in Amsterdam en overlijdt in 1901. In de overlijdensadvertentie wordt zij door de familie aangeduid als 'onze hartelijk geliefde Tante en Behuwdtante Mejuffr. Theresia Allebé'.

Auteur: Leo van den Ende van de Werkgroep Oud-Monster