Archief

Streekhistorie: Een potvisstranding in 1577

In de nacht van 22 op 23 november 1577 strandden er drie potvissen bij Ter Heijde. Van heinde en verre stroomden de mensen toe om deze vreemde dieren te bekijken. Verschillende tekenaars hebben ter plekke afbeeldingen gemaakt om het spektakel vast te leggen.

Potvissen behoren tot de groep walvisachtigen. Het zijn net als walvissen en dolfijnen geen vissen, maar zoogdieren. Voor hun ademhaling zijn ze dus aangewezen op de lucht. De ademopening of het neusgat bevindt zich vooraan op de reusachtige kop. Deze kop of pot, waaraan het dier zijn naam dankt, beslaat bij een volwassen mannetje tot bijna 40% van de totale lichaamslengte. Potvissen komen voor in alle diepe zeeën ter wereld. De maximum lengte die een potvis kan bereiken, bedraagt achttien meter voor mannetjes en ongeveer twaalfeneenhalve meter voor vrouwtjes. Een volwassen mannetje kan een gewicht bereiken van ver over de 50 ton.

Over potvissen was vroeger weinig bekend. Het waren geheimzinnige reusachtige zeemonsters. Men wist niet hoe ze leefden en wat ze aten. Als er een aanspoelde dan was dat groot nieuws. Ook nu nog levert een potvisstranding veel bedrijvigheid op, maar omdat er de laatste eeuw ook door de walvisvaart veel meer over dit dier bekend is geworden, is de waas van geheimzinnigheid nu wel verdwenen. Het blijft echter een raadselachtig beest waar we nog steeds niet alles van weten. Ze horen thuis in het diepe water van de oceaan. Het is bekend dat ze met name inktvis eten en wel tot 3.000 meter diepte kunnen duiken. Ze vinden hun weg en waarschijnlijk ook hun voedsel door gebruik te maken van geluidsgolven. In de herfst trekken ze naar het zuiden langs hun trekroute ten westen van de Britse eilanden. Een enkele keer komt het voor dat ze op weg naar het zuiden verdwalen en de Noordzee binnenzwemmen, waar ze door de geringe diepte hun oriëntatievermogen verliezen.



In de nacht van 22 op 23 november 1577 strandden er ter hoogte van Ter Heijde drie verdwaalde potvissen. De drie potvissen maakten deel uit van een groep van dertien dieren. Van deze potvisstranding bestaat een gravure van de hand van de Antwerpse kunstenaar Johann Wierix. De gravure is voorzien van een uitvoerige in het Nederlands en in het Frans gestelde toelichting. Op de ets zijn de drie gestrande dieren te zien met op de achtergrond een aantal visserboten op het strand. Rechts op de tekening liggen de duinen met daarachter nog net zichtbaar een gedeelte van het dorp Ter Heijde. Op het strand en in de duinen zijn groepjes mensen te herkennen.

De tekst onder de ets luidt als volgt:

In het jaar na de geboorte onzes Heren en zaligmakers 1577 des nachts tussen vrijdag en zaterdag den 22e en 23e dag der maand november zijn Ter Heije in Holland aangekomen naar het zeggen der zeeluiden en schippers aldaar, omtrent 13 of 14 potshoofden, makende zeer groot gerucht met blazen. Van dewelke den enen gestrand zijnde en om deswille hij te weinig water onder hem behield, moest op het droge blijven liggen. En terstond enige van de andere, dat merkende, zijn er twee nader gekomen, blazende en verzettende veel water, om die te helpen die op het droge lag. Zulks dat die twee, willende de andere verlossen, insgelijks op het droge en zelve in het verdriet gebleven zijn. Door middel van enige vissers, die hebben ze haar kabels om de staarten geworpen en alzoo geankerd laten liggen. Anders scheen het dat de grootste nog ontzwommen zoude hebben, dewelke ook nog zeer getierd en groot gebaar gemaakt heeft aleer hij hem tot sterven wilde begeven. Zijn vel (alsook het vel van de anderen) was zonder schelferen, gelijk getouwd leer, grauw gelijk lood, hij was lang 49 voeten 5½ duim, hoog 13 voeten 10 duimen, breed of dik 10 voeten 2½ duim. Van het voorste des muils tot het uiterste der ogen 12 voeten 9 duimen, van de ogen tot de vlimmen 3 voeten 7 duimen. De vlimmen zijn lang 4 voeten 3 duim. In de onderste bek had hij zijn tanden omtrent 40 en boven in de mond had hij zo veel gaten daar de tanden in sluiten. En de bek is voor breed 5 duimen en achter een voet 3½ duimen en lang 6 voeten 9 duimen. De tong stak hem in de keel gelijk een lever gezwollen, groot omtrent een halve bierton. De staart was breed 11 voeten 3½, en de swans lang 6 voeten 4 duimen, voor spits. Boven op de neus hadden zij een openheid of clove, daaruit wierpen zij zeer veel water omhoog. Hij is gemeten op de 25e november anno 1577 en geconterfeit en gesneden bij M. Hans W.



Detail van een kaart uit 1578 van de kust door de maker van het Visboeck, Adriaen Coenen. Op het linkse staat: Op dit zeedorp van Sceveninck ben ic Adriaen Coenensoen gheboren. Ic die dit visboeck hebbe ghescreven. Op het rechtse staat: Op dit zeedorp Heijde was mijn moeder geboren.

Het ging dus om 13 à 14 dieren, waarvan er drie op het strand terecht waren gekomen. De rest slaagde er in terug te keren naar dieper water. Volgens ooggetuigen zou er eerst één potvis gestrand zijn, waarna twee anderen al blazend en veel water verzettend dichterbij waren gekomen om het gestrande dier te helpen. Deze twee waren vervolgens eveneens op het strand terechtgekomen. Dat dit tafereel zich werkelijk zo heeft afgespeeld, lijkt op het eerste gezicht weinig aannemelijk, maar berust waarschijnlijk toch niet volledig op fantasie. Potvissen zijn echte groepsdieren en het is een bekend gegeven dat wanneer een lid van de groep in de problemen komt, de rest te hulp schiet. De trouw van de twee potvissen ten opzichte van hun gestrande kameraad wordt ons aan het slot van het verslag in dichtvorm als voorbeeld gesteld.

Bij deze twee vissen, willende de eerste ontzetten

Wordt ons de liefde des naasten gespeld

Opdat wij met alder getrouwigheid (wilt daar op letten)

Als zij deden ons leven voor malkander zouden zetten

Want broederlijke liefde bevrijdt ons van geweld

En neemt van ons weg de toorn Gods die ons kwelt.

De vissers van Ter Heijde zouden, volgens het ooggetuigenverslag, touwen om de staarten van de vissen hebben gebonden om ze zo te verankeren. Anders zouden ze met het opkomen van de vloed wellicht weer terug in zee zijn gespoeld en dat wilde men natuurlijk voorkomen. Daar zat niet alleen nieuwsgierigheid achter, maar ook de verwachting dat de kadavers bij verkoop geld zouden kunnen opleveren. De beesten werden vervolgens met een bijna wetenschappelijke interesse nauwkeurig beschreven en opgemeten. Dat gebeurde op de 25ste november, dus ruim twee dagen na de stranding. De grootste van de drie dieren had een lengte van ongeveer vijftien meter en was een meter of vier hoog. Men stelde verwonderd vast dat de dieren geen schubben hadden, maar een huid die van leer leek te zijn en een kleur had als lood. Ook constateerde men dat alleen de onderkaak tanden had. Dat waren er veertig in getal die bij het sluiten van de bek in evenzovele ruimtes in de bovenkaak pasten.

De maker van de gravure was niet alleen uit kunstzinnige interesse aan het tekenen geslagen. Dat blijkt uit het feit dat onder aan de gravure was vermeld waar de gravures te koop waren, namelijk bij de Vismarkt in Delft in herberg Den Vergulden Stormhoet.

De interesse van het publiek voor de gestrande potvissen was enorm. Uit de gehele regio tot zelfs uit Delft en Leiden trok men te voet of per wagen naar Ter Heijde om de gestrande dieren te bekijken. Ook de Scheveningse vishandelaar Adriaen Coenen toog naar Ter Heijde, het dorp waar zijn moeder vandaan kwam. Dankzij de dagboeken die hij gedurende een aantal jaren minutieus bijhield, zijn we wat beter geïnformeerd over wat er rond de stranding passeerde. Eén van zijn dagboeken is in het bezit van de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en is voorzien van prachtig ingekleurde, wat primitief aandoende tekeningen van allerlei soorten vissen, schelpen, zeemonsters en andere zaken waarover hij zich verwonderde. Aan dat dagboek ontlenen we dat het op de dag van de stranding prachtig, bijna zomers weer was. Coenen besloot de volgende dag, zondag 24 november, naar Ter Heijde te gaan, omdat hij, zoals hij schrijft, altijd een grote interesse heeft gehad in vreemde en zeldzame vissen. Omdat er op Scheveningen veel vis aan land was gebracht, was er geen wagen te krijgen. Hij besloot daarom te voet te gaan. Onderweg kwam hij veel mensen tegen die met hetzelfde doel onderweg waren. Er woei een sterke zuidwesten wind, waardoor het naar zijn zeggen een zware tocht was voor een oude man van 63 jaar. Maer die moet die veel doet ende maeckt den ganck soet. Toen hij in Ter Heijde aankwam, was het vloed en moest tot de avond worden gewacht om de dieren te bekijken. Door middel van aanplakbiljetten die door heel Zuid-Holland waren opgehangen, was bekendgemaakt dat de dieren dinsdags ter plekke geveild zouden worden. Op de dag van de veiling stormde het. Coenen had onderdak gevonden in het huis van de strandvonder van Ter Heijde en wachtte daar op de veiling. Die vond plaats door de dorpsbode onder leiding van de rentmeester en twee rekenmeesters van het Hof van Holland en met assistentie van Coenen die in Scheveningen ervaring als veilingmeester had opgedaan. Hoeveel de drie dieren hebben opgeleverd en wie de kopers waren is niet bekend. De inwoners van Ter Heijde hielden er in ieder geval ook nog wat aan over, want uit de opbrengst van elk dier werd vier gulden bestemd voor de armen van het dorp. Coenen bleef na de veiling overnachten in Ter Heijde, omdat hij de volgende dag wilde gaan kijken hoe de vissen door de opkopers ontleed werden en hoe het inwendige van de dieren er uitzag. De rentmeester van het Hof van Holland nam de staart en de onderkaak van het grootste dier als curiositeit mee naar Den Haag. Daar werd de onderkaak opgehangen boven de ingang van de Ridderzaal op het Binnenhof. Die heeft daar tot het einde van de achttiende eeuw gehangen.

Auteur: Leo van den Ende van de Werkgroep Oud-Monster

Bronnen:

B.C. Sliggers en drs. A.A. Wertheim (red.), 'Op het strand gesmeten' Vijf eeuwen potvisstrandingen aan de Nederlandse kust, 1992.

Florike Egmond, Een bekende Scheveninger, Adriaen Coenen en zijn Visboeck van 1578, 1997.



Categorieen:
Monster Streekhistorie