Streekhistorie: Historisch water in het Westland
Op het einde van de laatste ijstijd, zo'n 10.000 jaar geleden, begonnen de ijskappen te smelten. De Noordzee bestond nog niet en Engeland was verbonden met het Europese vasteland. Door het smelten van het ijs begon het gebied tussen Engeland en Europa langzaam vol water te lopen. Hierdoor ontstond de Noordzee. Het Nederlands kustgebied werd een natte moerasachtige zone waar dikke veenlagen ontstonden. Langs de kust onstonden door eb- en vloedwerking strandwallen die zo een natuurlijke bescherming tegen de zee boden. Er waren meerdere strandwallen of duinen die ongeveer parallel liepen aan de Westlandse en Hollandse kust. Tussen die strandwallen ontstonden strandvlaktes waar het water moeilijk weg kon. In deze drassige omgeving ontstond een veenlaag. Veen ontstaat in een natte omgeving waarbij planten afsterven, in het water vallen en dan niet volledig vergaan. Daar bovenop groeien dan weer nieuwe planten die ook weer afsterven en zo ontstaat er een veenlaag. Voor de natuurlijke afwatering in dit gebied ontstonden veenstroompjes waardoor het water afstroomde naar de rivier de Maas en zo naar zee. Deze veenstromen werden door de aanwezige duin- of strandwallen gedwongen hun weg te zoeken in westelijke of zuidwestelijke richting. We kennen in het Westland zo achtereenvolgens vanaf de kust de Booma, de Gantel, de Lee en de Gaag. Dit zijn altijd de belangrijkste waterstromen geweest van het Westland en die zijn al duizenden jaren vóór Christus ontstaan.
Vanaf de Romeinse tijd en de Middeleeuwen begon men steeds meer woest gebied in cultuur te brengen. Hiervoor werden sloten gegraven, die allemaal aansloten en afwaterden op de bestaande watergangen zoals Booma, Gantel, Lee en Gaag. Hierdoor werd het land sterk ontwaterd en begon in te klinken. Dit, in combinatie met de nog steeds doorgaande zeespiegelstijging, veroorzaakte in de 12de eeuw grote overstromingen via de inmiddels al duizenden jaren bestaande vloedkreken. Na de overstromingen kon men het land pas weer in cultuur brengen door het aanleggen van dijken. Eerst werden er langs de vloedkreken dijken aangelegd om zo het opstuwende vloedwater in te dammen. Dit bleek echter niet voldoende, waarna men de mondingen van de vloedkreken ging afsluiten. Zo ontstond er in het Westland een gesloten systeem. Het overtollige water kon dan via een heul of sluis geloosd worden als het eb was en het water in de rivier de Maas laag stond.
Op de kades en dijken werden wegen aangelegd en zo ontstonden er vanaf 1200 goede verbindingen over land en water. Deze infrastructuur is in de kern nog steeds te herkennen en bestaat dus al zo'n 800 jaar. In de aangelegde polders werden veel sloten gegraven voor de afwatering, zij fungeerden ook als erfscheiding. De poldersloten waterden op een natuurlijke manier af op het boezemwater, dat het water loosde in de Maas. Door het intensieve gebruik voor de landbouw werd het gebied ontwaterd via de vele poldersloten. Het water uit de veenlagen in de ondergrond verdween waardoor het veen begon in te klinken. Zo ontstond er een bodemdaling waardoor de landbouwgrond lager kwam te liggen dan het waterpeil in het boezemwater. De afwatering van het overtollig regenwater kon toen niet meer op een natuurlijke manier gebeuren. Het water moest door de bodemdaling uit de polders gemalen worden met behulp van windmolens. Vanaf 1900 werden de windmolens vervangen door respectievelijk stoom, diesel en electrisch aangedreven gemalen.
WOS.nl is een samenwerking aangegaan met historische werkgroepen en verenigingen in de regio. In navolging daarvan is deze rubriek ontstaan. Reacties kun je mailen naar bas@wos.nl