Streekhistorie: Brand in 's-Gravenzande
Eind juli waren er binnen enkele dagen twee grote branden in 's-Gravenzande. Op zaterdag 21 juli een brand in de Gravenstraat waarbij de bovenverdieping van een huis volledig uitbrandde. Een oplettende verkoper van bakkerij 't Stoepje die vanuit zijn kraam zicht had op de achterzijde van de woningen aan de Gravenstraat merkte de brand op en alarmeerde de buurt waarop ook de brandweer werd gealarmeerd en kon worden voorkomen dat de brand zich kon uitbreiden naar de belendende percelen. Voorkomen kon niet worden dat de enige bewoner die thuis was, gewond raakte. Hij werd in het ziekenhuis opgenomen. Deze uitslaande brand heeft een pand grotendeels verwoest.
Maandagavond 23 juli brak rond 22.45 uur brand uit in het kassencomplex van plantenkwekerij P. Mostert aan de Gravin van Bylandtlaan in 's-Gravenzande. Daarbij raakte niemand gewond. Een deel van het complex moet volgens de brandweer als verloren worden beschouwd. De brand was rond 1.00 uur onder controle. De brandweer kon voorkomen dat het vuur oversloeg naar de naastgelegen woning en de achtergelegen kassen. Wat overbleef was een berg verwrongen staal en zwartgeblakerde ingestorte muren. Deze brand werd bij toeval door de brandweer zelf ontdekt door twee brandweerlieden die na een oefening. onderweg naar huis waren. Samen met andere eenheden vanuit de regio heeft de brandweer uitbreiding weten te voorkomen en is uiteindelijk de brand geblust.
Ook in het verleden kon door allerlei oorzaken gemakkelijk brand ontstaan. Daarom werden er in de middeleeuwen door het stadsbestuur van 's-Gravenzande voorschriften met betrekking tot de brandbestrijding vastgesteld. Dat was toen ook wel nodig ook omdat de middeleeuwse huizen van hout gebouwd waren met rieten daken. Steenbouw werd alleen toegepast bij kerken, kloosters en het stadhuis. Brand in één huis ontstaan kon zich gemakkelijk uitbreiden tot een brand die een groot deel van het dorp kon vernietigen. Van grote stadsbranden in Holland zijn in de 14e en 15e eeuw talloze voorbeelden te noemen. Ook 's-Gravenzande heeft een grote stadsbrand gekend. Op sacramentsdag in het jaar 1418, tijdens de Hoekse en Kabeljauwse twisten, hebben de troepen van Den Briel, die aan de zijde van Jan van Beieren stonden, het Hoekse 's-Gravenzande, dat voor Jacoba van Beieren had gekozen, tijdens een strafexpeditie tot de grond toe afgebrand.
In de door het stadsbestuur uitgebreide voorschriften ter voorkoming van brand, de oude keuren (plaatselijke verordeningen), staan talloze regels.
Voorgeschreven was onder andere dat in een huis zonder schoorsteen geen stro gestookt mocht worden maar alleen turf. 's Avonds moest het vuur afgedekt worden met een vuurklok waaronder het vuur kon smeulen tot de volgende dag. As mocht alleen door de voordeur het huis uit (en werd dan op straat gegooid). Bak-, eest en brouwovens mochten alleenoverdag gestookt worden en er moest bluswater klaar staan. De ovens mochten niet vòòr zonsopgang opgestookt worden en 's avonds uiterlijk branden tot de klok van de grote kerk voor het Ave Maria geluid was. In de omgeving van 's-Gravenzande werd veel vlas geteeld, in verband met brandgevaar was het verboden het stro van het vlas binnen de stad te verbranden. Met betrekking tot brandstichtende jeugd vinden we aangetekend, dat de ouders volledig aansprakelijk werden gesteld voor de daden van hun kinderen.
Ieder huis moest een (h)oosvat hebben en een lantaarn. Ook worden in de stadskeuren nog genoemd het bezit van ladders, emmers, haken en zeilen die bij brand gebruikt werden. De blusmiddelen moesten in goede staat worden gehouden op een boete van 20 schellingen. Dat werd jaarlijks in mei gecontroleerd, er werd dan schouw gehouden over de "brandwapens".
Als er op een gegeven moment in 's-Gravenzande brand uitbrak dan werd de "brantclok" op het stadhuis geluid. Iedereen was dan verplicht om direct naar de plaats van de brand te komen om te helpen blussen. Het blussen van branden was vaak onbegonnen werk gelet op de brandbare bouwmaterialen en de beperkte blusmiddelen. Het water moest namelijk met lederen emmertjes uit sloten of putten, zoals de Poelsloot, de grote waterplas op het Marktveld, worden geschept waarna de emmers van hand tot hand doorgegeven en in het vuur gestort werden. Dat vereiste vaak een lange rij blussers. De hoeveelheid water was vaak te gering om het vuur te doven. Om het overslaan van het vuur te verhinderen werden er vaak grote natte zeilen over de daken van de nabijgelegen huizen gehesen.
Plattegrond van Blaeu van 's-Gravenzande uit 1652 met daarop de poel op het marktplein, het stadhuis en de stadswaterput
Was de brand dan toch nog geblust dan mocht men niet direct naar huis maar werd de "stedeclok" geluid en moest iedereen zich met zijn "brandwapen" vervoegen bij het stadhuis en werden alle blusmiddelen weer aan de rechtmatige eigenaar teruggegeven.
Naast de grote stadsbrand van 1418 is uit de oude geschiedenis van ons dorp de brand bekend die de herberg "De Spaansche Vloot" omstreeks het jaar 1683 op een stalling na geheel in de as legde. Pas in 1691 werd de herbouwde herberg weer in gebruik genomen.
Ook in later tijd komen we in de stedelijke verordeningen brandpreventie maatregelen tegen. Zo werd in 1757 door Schout, Burgemeesters en Schepenen een "Resolutie omtrent de brandspuit der steede 's Gravenzande" vastgesteld waarin orde op zaken wordt gesteld m.b.t. de organisatie van de brandbestrijding omdat de laatste oefening met de brandspuit niet helemaal vlekkeloos verlopen was!
Verordonneerd wordt dan dat er voortaan acht brandmeesters moeten zijn die de leiding over de brandspuit voeren. Zij zijn te herkennen aan hun rood, wit, blauw geverfde stokken. Bij afwezigheid van een van hen moet de oudste brandmeester aan de Schout en het Gerecht melden wie daarvoor in de plaats zal komen.
Bij brand of oefening met de brandspuit delen de vier oudste brandmeesters de orders uit en zij zorgen er voor dat het blussen volgens de regels verloopt. De vijfde en zesde brandmeesters in rang houden toezicht bij de grote pomp en de 7e en 8e in rang bij de zuig- en perspomp. Zij mogen pas bij hun pomp vandaan als er vervanging door een andere brandmeester is. De brandmeesters moeten er op toezien dat de brandspuit behoorlijk werkt en er bij het (met de hand) pompen regelmatig gewisseld wordt door het inzetten van nieuwe personen. Als er geen orde gehandhaafd kan worden moet dat gemeld worden aan de Schout en het Gerecht. Verder moeten de brandmeesters er voor zorgen dat de spuit in goede staat gehouden wordt. Daarom moet de spuit tenminste viermaal in het jaar, met alles wat daarbij hoort, nagekeken worden en wordt er door het Gerecht en persoon aangesteld die belast wordt met het schoonmaken, smeren en in orde brengen van het blusmateriaal. Ook moeten de brandmeesters er voor zorgen dat na gebruik de slangen van de spuit, zowel de leren als de slangen van zeildoek, worden schoongemaakt en netjes gedroogd, nagekeken en gerepareerd, waarna ze over de spuit gehangen worden en de spuit weer gebruiksklaar in het brandspuithuisje bij de kerk wordt gebracht.
De brandspuit rukt uit
Het bedienen van de spuit gebeurt door personen die op een lijst staan (de door het stadbestuur aangewezen inwoners tussen 20 en 60 jaar) die in het bezit is van de oudste brandmeester. De personen op de lijst hebben een bordpapieren plaatje waar op aangegeven staat wat hun functie bij de spuit is. Dat plaatje moeten zij bij brand en oefening op hun hoed dragen. De lantaarndragers moeten voor hun lantaarn een goede kaars hebben op een boete van zes stuivers ten behoeve van de Groten Armen van de stad.
De op de lijst voorkomende personen moeten zich bij brand direct naar de spuit begeven en deze voorzichtig naar de brand transporteren. Telaatkomers krijgen een boete.
De personen die aan de spuit aan het werk zijn moeten de bevelen van de brandmeesters direct opvolgen. Wanneer de brand geblust is of de oefening met de spuit afgelopen is moeten zij de spuitslangen helpen schoonmaken en naar het spuithuisje brengen. Niemand mag weglopen voordat de brandmeesters doorvoor toestemming hebben gegeven. De boete op voortijdig weglopen bedraagt 4 schellingen die ook weer in de armenkas worden gestort.
Opdat bij het blussen van brand alles volgens de regels verloopt en iedereen weet welke taak hij daarbij heeft moet tenminste eens in het jaar een oefening met de spuit worden gehouden en wel op de woensdag van de 's-Gravenzandse kermis 's middags om 2 uur. Dat wordt de zondag daaraan voorafgaande aangeplakt aan het stadhuis. Voor deze oefening moet men zich voor het stadhuis per ploeg opstellen. Degenen die dan niet present zijn krijgen een boete.
Deze voorschriften zullen op de gebruikelijke plaats, d.w.z. aan het stadhuis, worden aangeplakt zodat iedereen daar kennis van kan nemen. Verder worden deze voorschriften uitgereikt aan de brandmeesters zodat ze jaarlijks vòòr het oefenen met de brandspuit kunnen worden voorgelezen.
Veel later in 1929 werd de plichtbrandweer, waarbij men aangewezen wordt door het gemeentebestuur, vervangen door een vrijwillig brandweerkorps. Toen had men nog steeds de ouderwetse handspuiten (die nog werkten op spierkracht). Dat was de sterk verbeterde versie van de eerste brandspuit die Jan van der Heijden rond 1670 uitvond. Omdat men constateerde dat men sterk achterbleef bij vele andere gemeenten werd in 1930 een modern blusvoertuig aangeschaft. Over de aankoop van deze spuit is heel wat te doen geweest. Het toenmalige gemeentebestuur vond dat men het voertuig ook voor andere doeleinden moest kunnen gebruiken, het was toch niet verantwoord om zoveel geld te steken in alleen een autospuit. Besloten werd om maar eens te kijken of er soms een autospuit was die meer kon.
"Het wonder van 's-Gravenzande"
Dat was niet zo eenvoudig maar tenslotte reisde men naar Parijs en na veel zoeken vond men in de Renault fabrieken een apparaat dat aan alle eisen voldeed, het ei van Columbus! Een 4 cilinder 20 PK Renault brandweer- sproei- en veegmachine. Meegeleverd werden 7 straalpijpen met diverse mondstukken, 6 meter zuigslang en een koperen bel. De wagen had een watertank met een inhoud van 3200 liter en was voorzien van massieve rubberbanden. Het kon spuiten, sproeien en vegen en voor f 8000,- levering franco 's-Gravenzande kwam het voertuig van de lichtstad naar het breeje dorp. Al bij de eerste proefrit kwam de zware wagen op de Hoflaan in de zachte berm vast te zitten waarop men besloot de watertank maar leeg te laten lopen zodat de wagen gemakkelijker weer op de weg getakeld kon worden. De inzet van deze brandweerwagen bleef op onverharde binnenwegen problemen geven. In de volksmond kreeg de wagen al snel de naam "het wonder van 's-Gravenzande". Na een tijdje bleek toch dat de wagen als veeg- en sproeiwagen geen groot succes was evenmin als brandweerwagen. Bij het uitbreken van brand moesten eerst de accu's worden opgeladen wat 10 minuten duurde. Ook traden er nogal wat defecten op aan de dynamo, olieleiding, gebroken kogellagers, versnellingsbak en er was sprake van ondeskundig onderhoud. In 1935 verzucht men "dat het een aanfluiting in het Westland is, hij zuigt, veegt en sproeit maar deugt niet erg voor spuiten". Pas in 1947 heeft men deze oude spuit voor f 500,- verkocht en in het najaar werd een nieuwe moderne brandspuit in gebruik genomen.
Daarna zijn de ontwikkelingen snel gegaan. De brandweer kreeg een eigen onderkomen in de Gravenstraat in het voormalige pand van drukkerij Sonneveld. De brandweerwagen werd ondergebracht in een garage achter het politiebureau aan het Marktplein en de slangen konden te drogen worden gehangen in de zogenaamde slagentoren. Later werden nieuwe blusvoertuigen en materiaalwagens aangeschaft en kwam er regionale samenwerking en aansluiting op een alarmcentrale. In de loop der tijd zijn de taken van de brandweer met een belangrijk onderdeel uitgebreid namelijk de hulpverlening. Verder zijn de eisen strenger geworden wat meer opleiding en oefening van de vrijwillige brandweerlieden eiste. In 1978 werd de nieuwe kazerne aan de Fultonstraat in gebruik genomen. Nu valt de brandweer onder de regio Haaglanden.
De brandweergarage aan de Fultonstraat
Als gevolg van de gemeentefusie zijn de 's-Gravenzanders veel publieke voorzieningen in het dorp kwijtgeraakt maar gelukkig is hier nog een eigen goed uitgerust vrijwillig brandweerkorps dat voor brand en hulpverlening direct ingezet kan worden.
Auteur: Jan Dahmeijer van de Historische werkgroep Oud 's-Gravenzande