Archief

Historische rubriek: Ridder tussen stad en platteland

Een van de belangrijkste bewoners van kasteel Keenenburg in Schipluiden was Otto van Egmond. Hij leefde in een interessante tijd, waarin grote veranderingen plaatsvonden. De belangrijkste gebeurtenis betrof in 1568 het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog. Als vertegenwoordiger van de Ridderschap in de Staten van Holland was Otto van Egmond betrokken bij verschillende overlegsituaties in Brussel, met het doel de Opstand tegen Spanje te voorkomen. Toen de oorlog eenmaal een feit was, heeft hij zich met hart en ziel ingezet voor de bevrijding van de Nederlanden. Geen andere edelman is zo lang actief geweest in de gewestelijke politiek. Bij vrijwel alle grote gebeurtenissen was Otto van Egmond aanwezig.



Kasteel Keenenburg



In Schipluiden bezat hij kasteel Keenenburg, met eromheen tenminste 86 morgen (ca. 73 ha) land. Het was ook het stamhuis van zijn ouders en grootouders. Zeventiende-eeuwse afbeeldingen tonen een forse waterburcht. In de tijd vóór 1574 was het complex nog aanmerkelijk groter, omdat er op een tweede eiland een indrukwekkende voorburcht stond. Deze voorburcht telde in het hoofdpand drie verdiepingen en is kort voor de komst van de Spanjaarden in deze regio ontmanteld. Desondanks heeft een aantal Spaanse soldaten enige tijd een onderkomen gevonden in de overgebleven hoofdburcht van de Keenenburg. Pas toen het water in de ondergelopen polders steeg, heeft de vijand (op 22 september 1574) het kasteel in Schipluiden verlaten.



Wonen en werken in Den Haag



Naast de Keenenburg bezat Otto van Egmond ook een groot huis aan het Noordeinde in 's Gravenhage, op de plaats van de huidige Waalse kerk. Zijn tuin liep door tot de Kneuterdijk. In de directe omgeving woonde veel hoge adellijke functionarissen. Het bezit van dit huis (een stadspaleisje) was belangrijk, omdat Otto van Egmond meerdere functies in 's-Gravenhage bekleedde. Zo was hij tussen 1544 en 1566 en van 1572 tot 1586 lid van de Ridderschap en de Staten van Holland. De vergaderingen vonden plaats in het voormalige Predikherenklooster (de Kloosterkerk) in 's Gravenhage, vlakbij zijn woonhuis. Otto vertegenwoordigde in deze functie het platteland van Holland. Omdat hij uitblonk in onpartijdigheid - hij trok geen steden voor - werd hij in de periode voor het uitbreken van de Tachtigjarige Oorlog vele malen uitgezonden naar de Zuidelijke Nederlanden om in Brussel de belangen van Holland te verdedigen. Hij bepleitte de verzachting van de godsdienstplakkaten en zette zich in voor lagere graanprijzen. Voorkomen moest worden dat het volk door armoede en gebrek in opstand zou komen tegen het overheidsgezag.





Otto van Egmond was in de periode 1548-1568 ook raad van het Leenhof van Holland en West-Friesland. Het Leenhof vergaderde elke zaterdag op het Binnenhof en deed uitspraken in leengeschillen. Dit gebeurde uit naam van keizer Karel V en later Philips II. Een van deze vorsten heeft Otto van Egmond in 1555 in Brussel tot ridder geslagen.



Ook aandacht voor het platteland



Van 1547 tot 1586 bekleedde hij de functie van hoogheemraad van Delfland. De vergaderingen vonden in die tijd nog niet plaats op een vaste locatie. Het bestuur van het waterschap kwam zowel in 's-Gravenhage als in Delft bijeen. Ook ontmoetten we deze bestuurders een aantal malen op kasteel Keenenburg.



Het is opvallend dat Otto van Egmond zich zowel voor grote als voor kleine bestuurszaken heeft ingezet. Enkele voorbeelden van kleine bestuurszaken zijn:



In december 1555 controleerde hij als hoogheemraad per schuit de Tanthofkade. Hij was zo verontwaardigd over het achterstallig onderhoud, dat hij de boeren van de aangrenzende polders onmiddellijk verplichtte om de kade met allerlei materialen te versterken.





In 1563 ontving hij alle boeren van de Kerkpolder in zijn kasteel. De boeren waren erg ontevreden over Rochus Claesz., die bij de Kerkpoldermolen woonde. Hij liet zijn bomen te hoog groeien en wilde een grotere stal bouwen. Dit zou de vrije windvang voor de Kerkpoldermolen sterk belemmeren. Uiteindelijk werd besloten dat Rochus Claesz. op kosten van alle grondgebruikers in de polder zijn boerderij zou verplaatsen naar een locatie naast de Valbrug in Schipluiden. Otto van Egmond bood aan om het geld voor deze verhuizing voor te schieten. Omdat de boeren in die tijd vanwege strenge winters en natte zomers weinig inkomsten hadden, valt het te betwijfelen of zij financieel hebben bijgedragen aan deze verplaatsing. Niet lang erna begon de ellende van de Tachtigjarige Oorlog.



Een keuze voor de stad



In de periode 1573-1578 kon Otto van Egmond niet op zijn kasteel in Schipluiden wonen. Na de Spaanse bezetting moest de hoofdburcht weer hersteld worden. Hij verbleef achtereenvolgens in Delft in de woning van de pastoor op het Bagijnhof en in een groot pand aan de Wijnhaven. Het voordeel van deze woningen was, dat hij in de moeilijke eerste oorlogsjaren bijna dagelijks in het St. Agathaklooster (het Prinsenhof)met Willem van Oranje kon overleggen. Hier is in 1573 ook de beslissing genomen om de polders onder water te zetten. Een besluit dat Otto van Egmond als hoogheemraad, die de eed had gezworen om het land droog te houden, feitelijk niet mocht nemen. Deze keer liet hij echter het landsbelang prevaleren. Na de val van Leiden zouden de Spanjaarden de stad Delft gaan belegeren. Zover is het, mede door de inundaties, nooit gekomen. Feitelijk maakte Otto van Egmond hier een keuze vóór de steden in Holland en in het nadeel van de boeren.



Landsbelang



Van zijn medewaterschapbestuurders kreeg hij in 1578 voor zijn inzet nieuwe (waarschijnlijk gebrandschilderde) vensters in zijn herstelde kasteel Keenenburg. Inmiddels was Otto van Egmond weer een van de trouwste bezoekers van de vergaderingen van de Staten van Holland. Hij werd daarnaast registermeester van Holland en West-Friesland, een vertrouwensfunctie die te vergelijken is met die van rijksarchivaris. Namens de Staten trad hij in 1575 als gastheer op tijdens de bruiloft van Willem van Oranje en Charlotte de Bourbon. Op 29 november 1576 ondertekende hij na de prins van Oranje namens Holland en Zeeland als tweede persoon de akte die de Pacificatie van Gent onderschreef. Andere belangrijke overeenkomsten in de periode tot 1580 bevatten veelal als eerste zijn zegel en handtekening. Otto van Egmond heeft zich sterk gemaakt om Willem van Oranje als hoogste autoriteit (in plaats van Filips II) in Holland en Zeeland te erkennen. In juli 1584 regelde hij met anderen vanuit het Prinsenhof in Delft de begrafenis van de Prins. Zijn zoon Jacob van Egmond mocht in de lijkstoet het familiewapen van Willem van Oranje dragen.



Terug naar het platteland



In 1583 werd Otto van Egmond in de gelegenheid gesteld de ambachten Maasland (met Maassluis) en Schipluiden te kopen. Voor die tijd was dit grondgebied grafelijk bezit geweest. Hierdoor werd hij de voornaamste bestuurder van een strategisch plattelandsgebied tussen Delft en de Maasmonding. De vrouw van Otto van Egmond, Agnes Croesink, stierf in 1585. Ze werd in de Grote Kerk in Den Haag begraven. Een jaar erna volgde Otto van Egmond. Hun zoon Jacob van Egmond (1545-1618), tevens erfopvolger, liet zijn vader en moeder later overbrengen naar een nieuwe grafkelder in de Dorpskerk van Schipluiden. Hier herinnert nog altijd een grote grafzerk aan de aanwezigheid van Otto van Egmond, een ridder tussen stad en platteland.



Dit jaar besteden de Historische Vereniging Oud-Schipluiden en de Midden-Delfland Vereniging speciale aandacht aan de relatie stad en platteland. Voor dit doel heeft Jacques Moerman bovenstaand artikel geschreven.