De moord op Coba van der Kaaij
Op zaterdagavond 5 maart 1932 werd omstreeks 22.30 uur de Kerkstraat in Naaldwijk opgeschrikt door een luide knal gevolgd door een korte gil. Het normaal zo rustige Naaldwijk was getuige van een misdaad die daar sinds mensenheugenis niet meer had plaatsgevonden. Een moord!
De 16-jarige Jacoba Francina van der Kaaij woonde bij haar ouders in de Kerkstraat 24 in Naaldwijk. Ze kwam uit een arm gezin. Haar vader was werkeloos en moest werken bij de gemeentelijke werkverschaffing. Zelf werkte Coba al bijna twee en een half jaar als dienstbode bij de familie Olsthoorn die ook in de Kerkstraat woonde. Ze werd omschreven als een lieve en hartelijke meid. De 25-jarige mevrouw Olsthoorn zag haar als een jonger zusje en had een grote steun aan haar. Voor de kinderen van mevrouw Olsthoorn was ze echt een moedertje.
Bij de familie Olsthoorn leerde Coba de 22-jarige Johannes Paulus Theodorus de Blieck kennen. Hij was bevriend met de familie Olsthoorn en kwam daar wel eens over de vloer. Zoals bijna elke puber hield ook Coba ervan om in het weekend op stap te gaan. In die tijd bestond dat vooral uit het flaneren door het dorp en rondhangen. Daarnaast werd er nog wel eens met een jongen of meisje ‘gelopen’.
De Blieck werd verliefd op Coba en ondernam meerdere pogingen om met haar een relatie aan te gaan. Coba bezweek gedeeltelijk aan de druk en stemde toe om een aantal keer met hem door Naaldwijk te ‘lopen’. Haar moeder was hier fel op tegen en ook mevrouw Olsthoorn adviseerde de verhouding te verbreken. Uiteindelijk gaf Coba aan De Blieck te kennen, dat ze toch niks voor hem voelde. Volgens De Blieck kwam ze daar weer op terug en hadden ze samen besloten elkaar een tijd niet te spreken. Daarbij zou, volgens De Bleick, Coba hebben beloofd niet met andere jongens te gaan ‘lopen’.
Toen hij er achter kwam dat zij zich hier niet aan hield begon hij haar te stalken en ook te bedreigen. Mevrouw Olsthoorn was hiervan getuige toen ze met Coba boodschappen ging doen. Ze werden gevolgd door De Blieck. Toen ze zich omdraaide en hem hier op aansprak zei hij: "Het is helemaal niet om jou te doen maar om haar. Want dat kan ik garanderen, je kijkt een seconde te vroeg om." Coba vroeg nog waarom ze niet met andere jongens mocht lopen, waarop hij zei: "Dat mag je gerust, maar na een zaterdag ga je niet meer met andere jongens mee." Tijdens het gesprek klopte hij telkens met zijn hand op zijn rechter jaszak.
Dat hij uiteindelijk de daad bij het woord zou gaan voegen, had niemand verwacht. Wel had hij bij verschillende mensen zitten pochen dat hij haar iets zou aandoen. Uit onderzoek bleek dat hij al een jaar van te voren probeerde om een revolver te krijgen, wat toen niet lukte. Daarom kocht hij een groot valmes bij Van Luik. Dit mes droeg hij altijd bij zich. Volgens de Haagsche Courant had een aantal weken voor de moord een vechtpartij plaatsgevonden tussen De Blieck en zijn vrienden aan de ene kant en aan de andere kant iemand die omgang had gehad met Coba. Daarbij maakte De Blieck gebruik van dit mes. Door tussenkomst van omstanders kon toen erger worden voorkomen.
Uit verschillende verklaringen blijkt, dat De Blieck drie weken voor de moord weer navraag deed naar een revolver bij Wilhelmus Anthonius Fokkes uit Naaldwijk. Hij gaf aan iemand in Den Haag te weten die een revolver had. Dit bleek Willem Stokhuizen te zijn. Op de middag van de moord haalde De Blieck de revolver bij hem op en vertelde dat hij een gesprek ging voeren met mannen die gewapend waren. Omdat de revolver maar één patroon bevatte, probeerde hij extra patronen te kopen. Doordat hij daar geen vergunning voor had, lukte dit niet. Terug in Naaldwijk scheen hij, volgens de krant De Nederlander, de revolver nog aan verschillende vrienden te hebben getoond, met het verhaal dat daarmee vanavond wat zou gebeuren.
De moord
Coba was door het gedrag van De Blieck erg bang geworden en durfde niet meer alleen over straat. Op zaterdag 5 maart kwam ze, nadat ze om half 8 klaar was met werk, bang thuis en gaf ze bij haar moeder aan, dat ze weer achtervolgd was door De Blieck. Ondanks dat wilde ze toch op stap gaan en werd ze opgehaald door haar vriendin Bets Dijkshoorn.
Op het Wilhelminaplein kwamen ze Hendrik Lagraauw en Adrianus Breddels tegen. Ze praatten wat met elkaar en liepen door het dorp. Ze kwamen onderweg wel De Blieck tegen, maar er was verder nog geen sprake van een confrontatie.
Na een tijdje gingen Bets en Coba even naar het huis van Coba, waarna ze samen met Lagraauw en Breddels Bets naar huis gingen brengen in Kruisbroek. Toen Lagraauw Coba naar huis bracht, zagen ze De Blieck voor de slagerij van IJzerman, op de hoek van de Koningstraat en Kerklaan, heen en weer lopen.
Coba had vooraf al aan Lagraauw gevraagd om haar thuis te brengen en hij liep met haar mee de Kerklaan in. Bij het passeren van De Blieck werd niks gezegd, maar merkten ze wel dat De Blieck hen achtervolgde. Nadat ze de Kerkstraat een paar meter waren ingelopen, hoorde Lagraauw een harde knal en draaide hij zich om. Hij zag De Blieck met een revolver in zijn gestrekte arm staan. Coba liep nog een paar stappen en gaf een korte gil, waarna zij ineenzakte. De Blieck draaide zich snel om en rende, volgens de krant, hard lachend de Kerklaan in.
Door de harde knal kwam er veel publiek op straat om te kijken wat er was gebeurd. Toevallig kwam de broer van Coba net aanlopen. Hij zag het voor zijn ogen gebeuren en rende snel naar huis. Daar lag vader net op bed. Ze hadden de knal wel gehoord, maar dachten dat het om een fietsband ging, die lek reed. Toen hun zoon binnen kwam riep hij: "ze hebben op Coba geschoten!" Lagraauw tilde ondertussen met behulp van omstanders het lichaam naar het ouderlijk huis en liet de politie en een arts waarschuwen.
De dienstdoende agenten Overdijkink en Noordervliet kwamen snel aan op het plaats delict waar direct duidelijk werd dat De Blieck de dader was. Noordervliet ging naar het huis van Coba. Daar trof hij op de vloer het levenloze lichaam van Coba aan. Haar bovenkleding, hals en hoofd zaten onder het bloed. Dokter Van Schie, die even later binnen kwam, kon niks meer voor haar betekenen. Nadat de dood officieel was vastgesteld, werd het lichaam voor onderzoek in beslag genomen en overgebracht naar het St. Martinusgesticht aan de Dijkweg in Naaldwijk.
Onderzoek
Ondertussen was De Blieck via de Prins Hendrikstraat, het Zuideinde en langs het Zwartewegje naar huis gelopen. Onderweg had hij de kogelhuls in zijn portemonnee gedaan. De Blieck woonde aan de Langebroekweg 4 wat in de volksmond ook wel ‘De Hengstenstal’ werd genoemd. Dit omdat het gebouwd door ‘De vereniging tot bevordering van het paardenras’ was gebouwd. De Blieck kwam daar omstreeks elf uur aan, waar zijn stiefvader met Simon Heijmans zat te kaarten. De Blieck gaf direct de revolver aan zijn stiefvader die hem daarna een pak slaag gaf. Simon Heijmans informeerde direct de politie, dat de verdachte thuis was.
Hierop gingen chef veldwachter De Zwet en agent Overdijkink direct naar het huis, waar De Blieck in de keuken werd gearresteerd. Bij het overbrengen van De Blieck naar het politiebureau aan het Wilhelminaplein moesten omstanders op afstand gehouden worden. Ondanks dat kreeg De Blieck toch enkele trappen.
In die tijd vervulde de burgemeester de rol van hulpofficier van justitie en moest hij het onderzoek leiden. Burgemeester Elsen was die avond niet aanwezig. Hij was anderhalf uur voor de moord met een aantal Westlandse pelgrims naar Amsterdam vertrokken, om daar deel te nemen aan de stille omgang. Locoburgemeester Verhagen moest daarom het onderzoek leiden en het eerste verhoor afnemen. De Blieck toonde tijdens dat verhoor geen enkel berouw, was heel kalm en bekende alles direct.
De inwoners van Naaldwijk waren al snel op de hoogte dat De Blieck Coba had vermoord en overgebracht was naar het politiebureau. Dit trok zoveel publiek, dat de politie en locoburgemeester een aantal keer naar buiten moesten komen om de menigte te kalmeren en te vragen naar huis te gaan. Rond half twee werd De Blieck overgebracht naar het cellenblok in Honselersdijk. Volgens de kranten verliet hij het politiebureau met een glimlach op zijn gezicht. Het publiek schold hem voor van alles uit en dromde om de wegrijdende auto heen.
Op zondag 6 maart ging het onderzoek verder en namen de agenten van politie bij veertien verschillende mensen verhoren af. Burgermeester Elsen keerde zondagochtend terug vanuit Amsterdam. Om vijf uur ‘s middags confronteerde hij De Blieck in het St. Martinusgesticht met het lichaam van Coba. Vervolgens werd hij voor een tweede verhoor overgebracht naar het politiebureau in Naaldwijk. Dit trok weer veel mensen die een glimp van de dader probeerde op te vangen. Na het verhoor werd De Blieck rondt half zeven ‘s avonds overgebracht naar de Marechausseekazerne in Loosduinen.
Op dinsdag 8 maart werd in het St. Martinusgesticht sectie verricht op het lichaam van Coba. Dit werd gedaan door dokter Jean Pierre Louis Hulst uit Leiden. Uit de sectie bleek dat Coba vanaf ongeveer dertig centimeter afstand in de linkerkant van heer rug was geschoten, waarbij een grote lichaamsslagader en haar long was doorboord "waardoor de dood zeer spoedig zal zijn ingetreden". Zelfs tijdig medisch ingrijpen had haar niet meer kunnen redden.
De eerste veertien processen-verbaal werden opgestuurd naar de officier van justitie in Den Haag. Deze werden op 12 maart aangevuld met nog zes nieuwe processen van verbaal.
Begrafenis
De begrafenis van Coba vond op woensdag 10 maart 1932 plaats en trok veel publiek. Omdat Coba uit een arm gezin kwam, betaalde de familie Olsthoorn de kosten van de begrafenis. De kist werd door leden van de Hervormde Jongelingsvereeniging vanuit het St. Martinusgesticht de lijkkoets ingedragen. Hierna ging de stoet richting de Kerkstraat, waar voor het ouderlijk huis werd gestopt. Daar werden door de familie Van der Kaaij twee kransen aan de wagen bevestigd. De volgkoetsen met daarin de familie voegde zich bij de begrafenisstoet, die naar de begraafplaats aan de Geestweg reed. Daar werd de kist van Coba uit de lijkkoets getild en lieten de leden van de Hervormde Jongelingsvereeniging de kist in het graf zinken. De begraafplaats stond helemaal vol met publiek, waardoor er niemand meer bij kon.
Dominee Salomons uit ’s-Gravenzande sprak. Hij vertelde dat hij zondag een briefje had ontvangen van de vader van Coba, waarin hij de gebeurtenis mededeelde en waar hij vroeg om op de kansel ook voor de jongen te bidden. Vervolgens sprak burgemeester Elsen die het publiek er op wees, dat uit de grote belangstelling de diepe ontroering spreekt, die zich van de gemeenschap meester heeft gemaakt. Als laatst sprak de oom van Coba zijn dank uit richting de burgemeester en Ds. Salomons en werd op zijn verzoek psalm 103 gezongen. Hierna trok iedereen zeer onder de indruk huiswaarts.
Rechtszaak en veroordeling
Ondertussen was De Blieck, nadat hij was voorgeleid aan de officier van justitie jhr. Mr. van Asch van Wijk, op 8 maart ingesloten in het huis van bewaring. Daar werd hij bijna twee maanden geobserveerd en onderzocht door Dr. Scholtens van stichting Bloemendaal en Dr. Gerritsen van Oud-Rozenburg. Nadat zij hun onderzoek hadden afgerond en het rapport hadden gepubliceerd bleef De Blieck, in afwachting van zijn rechtszaak, nog langere tijd in het huis van bewaring. De rechtszaak vond uiteindelijk plaats op 2 juni 1932 om 10.00 uur.
Volgens de krant was de belangstelling voor de rechtszaak niet groot. De rechter begon met het verhoren van de psychiaters. Daaruit bleek dat De Blieck niet volledig normaal genoemd kon worden. Naar zijn idee moest hij het meisje wel vermoorden. Het meisje was in zijn ogen persoonlijk bezit en moest beschermd worden tegen minder goede daden ten kosten van hemzelf. De Blieck moest gehandeld hebben zonder emotie. Van jaloezie zou geen sprake zijn, in ieder geval niet bewust. Uit de vragen van de rechter bleek dat De Blieck als een gevaar voor de samenleving moest worden gezien.
Vervolgens werd nog een aantal getuigen verhoord, waar weinig nieuwe informatie uit naar voren kwam. Wel bleek dat De Blieck een opleiding tot Katholiek geestelijke had willen volgen, maar dat dit uiteindelijk niet was gelukt. Een getuige kwam De Blieck een aantal jaren later weer tegen en vond hem erg veranderd. Hij piekerde veel, maar zijn gedrag was verder goed.
Hierna werd de verdachte verhoord, waarbij vooral de focus kwam te liggen op het motief. De rechter probeerde via verschillende vragen er achter te komen of er sprake was van wraak. De Blieck antwoordde ontkennend en zei dat hij helemaal niet kwaad was en zich niet wilde wreken. Verder bleek dat De Blieck bij zijn eerste verhoor zei, dat hij in eerste instantie de moord had willen plegen met het mes dat hij had gekocht. Ook dit werd tijdens de rechtszitting ontkend door de verdachte.
Voor de officier van justitie was duidelijk dat het om een moord ging, maar was het lastig om de juiste strafmaat te bepalen. Door het abnormale gedrag van De Blieck kwam de officier van justitie tot de conclusie dat De Blieck niet in de maatschappij thuishoorde en dat na een gevangenisstraf van 6 jaar de verdachte ter beschikking aan de regering moest worden gesteld, wat vergelijkbaar is met het huidige TBS.
Vervolgens deed de advocaat van de verdachte zijn pleidooi en vertelde hij over de zware jeugd. Zo wilde verdachte graag tot geestelijke worden opgeleid, maar kon dit niet doorgaan. Hij zou uiteindelijk de moord in een roesstemming hebben gepleegd, zonder dat er sprake was van voorbedachte rade. Daarom pleitte de advocaat dat verdachte wel toerekeningsvatbaar was en ter beschikkingstelling dus niet nodig zou zijn. Als laatste bekende de verdachte spijt van zijn afschuwelijke daad.
De rechtbank deed op 16 juni uitspraak in de zaak en achtte moord met voorbedachte rade bewezen. Ze gingen dan ook volledig mee met de officier van justitie en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van zes jaar met TBR.
Hoger beroep
De Blieck liet het hier niet bij zitten en ging in hoger beroep. Op 24 augustus werd de zaak behandeld door de vacantiekamer van het Haags Gerechtshof. Uit het verhoor met de verdachte bleek dat hij haar rein wilde laten sterven. Hij was er van overtuigd dat ze haar ongeluk tegemoet ging, als ze met andere jongens om zou gaan.
Op de vraag hoe hij nu terug keek op zijn daad, zei de verdachte dat hij hier geen berouw voor had maar wel spijt. Als hij berouw zou hebben, dan zou hij schuld bekennen en zou hij tegen zijn geweten in hebben gehandeld. Op de vraag of hij dit weer zou doen, antwoordde De Blieck ontkennend, waarna het verhoor na nog een paar vragen werd afgerond.
Vervolgens werd de verdachte op verzoek van de psychiaters uit de zaal geleid. Uit het verhoor van de psychiaters bleek dat zij verder onderzoek hadden gedaan naar de omgeving en het verleden van verdachte. Hier waren vrij weinig bijzonderheden uit op te maken. Daarnaast hadden de psychiaters de levensbeschrijving ter inzage gegeven aan de bekende schrijver Fabricius. Hij concludeerde hieruit dat verdachte een ‘zuiver reageren’ had op dingen en dat zijn sentiment boven het burgerlijk begrip zou gaan. Hij zag de verdachte meer als slachtoffer en het ondergaan van de straf zou voor hem meer een bevrediging zijn. Als laatste meende Fabricius dat bij terugkeer in de samenleving niet gevreesd hoefde te worden voor herhaling.
Verder pleitten de psychiaters ervoor dat verdachte niet in een bijzonder strafgevangenis moest worden geplaatst. Dit omdat hij later "blijk zou kunnen hebben van een geniale ontwikkeling" en die kans mag niet uitgesloten worden. Als hij toch in een bijzondere strafgevangenis werd geplaatst, zou dit tot psychologische besmetting kunnen leiden, die hem voor het verdere leven ongeschikt maakte. Conclusie was dat verdachte in een normale gevangenis moest worden geplaatst en dat terugkeer in de samenleving sterk overwogen moest worden.
Vervolgens werd verdachte weer binnengeleid en werd gevraagd waarom hij in hoger beroep was gegaan. Daaruit bleek dat hij de strafmaat goed vond, maar TBR en de bijzonder strafgevangenis niet in verhouding vond. De advocaat vertelde verder, dat niet alleen aan het meisje moest worden gedacht maar ook aan verdachte, zodat niet twee levens werden vernietigd.
De advocaat-generaal vond het net zoals de officier van justitie, lastig om de strafmaat te bepalen. Dat de verdachte de moord had gepleegd was duidelijk, maar wat er verder met hem moest gebeuren, was een moeilijke vraag. De daad was niet gepleegd door hartstocht maar door zelfoverschatting. Verdachte wilde de ‘zedeapostel’ spelen en om een zondeval te voorkomen had hij het meisje maar doodgeschoten. Dat hij geen berouw toonde, vond hij vreemd en daardoor was de advocaat-generaal het niet eens met de opvatting van Fabricius, dat verdachte niet in herhaling zou vallen. Verdachte zag blijkbaar het erge van zijn daad nog niet in. De advocaat-generaal bleef bij zijn standpunt dat opname in de bijzondere gevangenis in Leeuwarden het beste was. Van de reclassering hoefde namelijk ook niet teveel verwacht te worden. De advocaat-generaal bleef dus bij de eerdere eis van zes jaar bijzondere gevangenisstraf met TBR.
De advocaat zette vervolgens de jeugd van verdachte uiteen, waarna verdachte het woord kreeg. Hij wilde het meisje rein houden, maar zag nu wel in hoe krankzinnig zijn daad was. Hij verwachtte na zijn daad, dat het hem vooral voldoening zou geven en zijn geweten zou rusten. Dit was echter niet het geval. Hij zag in dat hij wreed was geweest en een vader en moeder hun kind heeft ontnomen. Als laatst werd door de advocaat een gedicht voorgelezen, wat verdachte voor Coba schreef, toen hij haar pas kende.
De uitspraak
De volgende dag vond de uitspraak van het vonnis plaats. Het hof ging mee met het pleidooi van de psychiater, die bang was voor psychologische besmetting in de bijzondere strafgevangenis en vernietigde het vonnis. De Blieck werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar zonder TBR. Daarbij werd de conclusie dat De Blieck verminderd toerekeningsvatbaar zou zijn, ook vernietigd. De Blieck was volgens de krant erg opgelucht en werd op dinsdag 30 september overgebracht naar de gevangenis van Leeuwarden.
Nasleep van de moord
De Blieck kwam hoogstwaarschijnlijk rond 1936 weer vrij en ging terug naar Naaldwijk, waarna hij met het gezin vertrok naar De Lier. In september 1936 vertrokken ze naar Den Haag. Zijn stiefvader kwam op 16 oktober 1940 om het leven bij een verkeersongeluk. Bij het oversteken van het kruispunt Burgemeester Elsenweg – Lange Broekweg werd het achterwiel van zijn fiets door een luxe auto van de Duitse Weermacht gegrepen. De bestuurder was Generaal-Majoor Ernst Buffa. Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebeurde er nog een bijzonder feit, wat het historisch onderzoek naar deze moord behoorlijk lastig heeft gemaakt. Omdat De Blieck in hoger beroep ging kwam de zaak voor het gerechtshof in Den Haag. Helaas is bij het bombardement op het Bezuidenhout op 8 maart 1945 het archief van het gerechtshof volledig verloren gegaan. Hierdoor is het is volledige dossier over de strafzaak verloren gegaan.
Desondanks is er met behulp van kranten en andere archieven getracht een zo’n goed mogelijk beeld te geven van de moord op Coba en het proces wat daarop volgde. Tegenwoordig herinnert er niks meer aan de moord op Coba. Het huis waar Coba woonde ging verloren bij een brand, het huis waar De Blieck woonde is afgebroken en de poort tussen de Kerkstraat en het Angulariusplein heet in de volksmond al lang geen bloedpoort meer. De Kerkstraat is voor heel veel mensen weer een doodnormale plek geworden.
Auteur: Lars Steenbeek - Historisch Archief Westland