Streekhistorie: Weer naar school, in 1812
Na de voorjaarsvakantie mogen niet alleen leerlingen van de basisscholen, maar ook die van het voortgezet onderwijs weer naar school.
Nog niet allemaal tegelijk en nog niet volledig, maar het is weer een stap de goede kant op. Klassikaal onderwijs werkt nu eenmaal het beste in een klaslokaal. Daarom nu een kijkje in de school van vroeger, en vooral de veranderingen die zijn voortgekomen uit de Schoolwet uit 1806: de basis van ons huidige onderwijssysteem.
Voor de schoolkinderen in Honselersdijk was 1812 een spannend jaar. Zij gingen voor het eerst het openbare schoolexamen doen. Niet om een diploma te behalen, maar om naar een hogere klas bevorderd te worden. Op woensdag 12 mei was het zo ver: één voor één moesten de leerlingen naar voren komen om hun kennis op het gebied van taal en rekenen aan het publiek te tonen. Burgemeester Harmans was er bij aanwezig, net als de schoolopziener (inspecteur) en wat nieuwsgierige ouders voor wie examen een geheel nieuw begrip was.
Om te begrijpen waarom dit zo'n bijzondere dag was, is het nodig te weten hoe het onderwijs in die tijd georganiseerd was. Het eerste belangrijke gegeven is dat het zich afspeelt tijdens de Bataafse Republiek. Nadat deze in 1795 uitgeroepen was, kwam onderwijs hoog op de agenda te staan en werd het mogelijk om nationale wetten uit te vaardigen, zoals ook de genoemde Schoolwet die in 1801 opgesteld werd en in 1806 in werking trad.
Vóór de Franse Tijd was elke stad of dorp zelf verantwoordelijk voor het onderwijs van kinderen. Er was nog geen leerplicht, maar de meeste bestuurders zagen wel in dat educatie een belangrijke bijdrage leverde aan de welvaart van de streek. Zij stelden een schoolmeester aan, die ze een basisloon gaven. Te weinig om van rond te komen, dus had deze meestal een tweede baan als koster of voorzanger. Het zangtalent van de onderwijzer werd hoog gewaardeerd door de aanstelcommissie omdat hij hiermee de leerlingen de kerkliederen kon bijbrengen.
Ook moeders zagen voordelen in school: de kinderen die al uit de luiers waren, maar te jong om te werken, konden zes dagen per week op school geparkeerd worden. Hiervoor moesten ze het kind wel verleiden met koek en een appel, maar zodra het gewend was, hadden zij hun handen vrij.
Vaders zullen vooral gehoopt hebben dat hun zonen goed genoeg leerden lezen om de schuldbriefjes en obligaties die in die tijd rondgingen, op waarde konden schatten. Schrijven leerde je alleen als het nuttig was voor je beroep en het werd daarom op de dorpsschool maar beperkt onderwezen. Onder contracten kon je een kruisje of ander merkteken zetten.
Als de kinderen groter werden, kwam de school lager op de prioriteitenlijst te staan. Meewerken op het land of in huis was dan belangrijker dan het alfabet. In de zomer, de drukste tijd met de hooimaand en oogstmaand, was er sowieso geen school.
De status van schoolmeester was laag. Er was geen kweekschool en het beroep ging veelal van vader op zoon. Er was ook geen minimum leeftijd, dus kon de zoon al op 10-jarige leeftijd als ondermeester aan de slag. De vrouw van de schoolmeester hielp ook geregeld mee. Niet gek, want scholen van meer dan honderd leerlingen waren vrij normaal. Daarnaast gebeurde het in dorpen wel, dat de school in het huis van de schoolmeester was ondergebracht en de maaltijd voor het gezin bereid werd in het 'schoollokaal', omdat hier de enige schouw in huis stond.
Je moet je dus voorstellen dat de school chaotisch en lawaaierig was. Je kon van een afstand al horen waar deze stond. De enige ruimte in de school was gevuld met bijna alle dorpskinderen tussen 4 en 10 jaar die ieder op hun eigen niveau bezig waren met leren van het ABC, het spellen van het Onze Vader, het spellend lezen van stichtelijke teksten, het opdreunen van de catechismus. Deze vorm werd hoofdelijk onderwijs genoemd, een methode die al eeuwen oud was en waarbij elk kind individueel bezig was zich de kennis bij te brengen. Van een pedagogische didactiek was nog geen sprake. De taak van de onderwijzer bestond vooral uit het controleren van de vorderingen van elk kind, waarbij het kon rekenen op een tik als het niet snel genoeg ging. Het helpen bij het eigen maken van de lesstof werd overgelaten aan de oudere kinderen en eventueel de ondermeester. Waarschijnlijk werden de kerkliederen wel klassikaal onderwezen.
Met de komst van de Schoolwet in 1806 werd deze vorm van individueel onderwijs volledig op zijn kop gezet.
De belangrijkste bepalingen waren:
- Lezen, schrijven en rekenen zijn verplichte vakken;
- Onderwijs moet neutraal zijn; er mag geen specifieke godsdienst worden onderwezen;
- Onderwijzers moeten voorgeschreven schoolboeken gebruiken;
- Onderwijzers moeten toelatingsexamen doen en een bewijs van goed gedrag overleggen;
- En vooral: Onderwijs moet klassikaal gegeven worden!
Het is duidelijk dat deze Schoolwet niet van de ene op de andere dag uitgevoerd kon worden. De schoolmeester moest kennis voor met name rekenen opdoen. Waar tot nu toe de bijbel volstaan had, moesten schoolboeken aangeschaft worden. En het schoollokaal moest ingericht worden voor klassikaal onderwijs, waarvoor meer tafels nodig waren. Vooral de scholen die als familiebedrijf aan huis opgezet waren, konden moeilijk aan de bepaling voldoen. Zo ook de school van meester Camferman in Naaldwijk.
Brief van de schoolopziener aan het gemeentebestuur van Naaldwijk, gedateerd op 7 januari 1809:
"Mijne Heeren! Het onderwijs der jeugd te Naaldwijk is op een slechten voet. Sedert 1801, toen ik het opzigt over de Schole van B. Camferman bekwam, heb ik de middelen ter verbetering met allen aandrang den voornoemde onderwijzer voorgehouden. Ik heb er echter geen wenschbaar gevolg voor het verstand en de beschaving der jeugd van gezien. De geringe kennis van het verbeterd onderwijs, de huiselijke zorgen, tijdelijke zwakheid en het gebrek van eigen beschaving, acht ik de hinderpalen te zijn."
De opziener concludeert dat de gemeente in actie moet komen, omdat de onderwijzer zelf het niet voor elkaar gaat krijgen. In plaats van ontslag, wordt voorgesteld om een ondermeester aan te stellen. Het is namelijk ook bijna niet te doen om klassikaal onderwijs te geven aan zoveel kinderen. De opziener rekent even voor dat op een bevolking van 1261 personen er waarschijnlijk 126 kinderen naar school zouden moeten gaan. Hij stelt dit aantal zelf nog wat bij naar 100. Waarschijnlijk houdt hij rekening met kinderen die thuisgehouden worden of die vanwege hun geloof ander onderwijs volgen.
In de algemene schoolorde wordt aanbevolen om bij meer dan zeventig leerlingen te denken aan het aannemen van de ondermeester of tweede meester. De geschatte kosten zijn 250 gulden per jaar. De opziener heeft geconstateerd dat Naaldwijk in de jaren welvarender is geworden en verwacht dus dat het gemeentebestuur zal instemmen. Terloops adviseert hij ook om een schoolbord aan te schaffen.
Schoolmeester B. Camferman was duidelijk van de oude stempel. Hij had het vak waarschijnlijk van zijn vader geleerd die vijftig jaar eerder koster in Naaldwijk was. De veranderingen in het onderwijs waren te veel voor hem. En dat zal op veel scholen op het platteland het geval zijn geweest. Daarnaast was er ook verzet tegen de Schoolwet, met name vanuit de kerken, die hun invloed zagen verdwijnen. Er mocht nog wel godsdienstonderwijs gegeven worden, maar dan met respect voor alle geloven, en dat paste niet in de sterk verzuilde maatschappij.
Vergeleken bij de Naaldwijkse situatie was het dus een opmerkelijke prestatie dat in Honselersdijk al in 1812 een schoolexamen werd georganiseerd. Initiatiefnemer was Jacob Kool. Deze 22-jarige onderwijzer had zijn basisbevoegdheid en zou op 13 november zelfs zijn tweede rang behalen, waarmee hij de hoogst opgeleide schoolmeester van het Westland zou worden. Kool was ambitieus en nam zijn vak serieus. Het was nog een hele toer om de ouders van het nut van het schoolexamen te overtuigen en hen zo ver te krijgen dat ze aanwezig wilden zijn. Ook wilde hij andere onderwijzers, waaronder dus meester Camferman, laten zien hoe een examen gegeven kon worden.
De school in Honselersdijk was gevestigd in een apart schoolhuis aan de Hofstraat, waar in de 17e eeuw al een dorpsschool stond. Het was echter niet groot genoeg om gasten te ontvangen. Voor het schoolexamen moest dus naar een geschiktere locatie worden gezocht. Dat werd het paleis van Honselersdijk. Deze monumentale kolos uit de 17e eeuw was al bijna vijftig jaar niet meer bewoond geweest en had de laatste jaren als staatsgevangenis, hospitaal en - tot 1811 - als kadettenschool gediend.
Het beheer van het oude paleis viel onder het ministerie van Oorlog, waarvan de commissaris toestemming gaf om een kamer te gebruiken. Buiten was het de betreffende woensdag in mei slechts 12 graden en het was een sombere, regenachtige dag, maar binnen zat men in elk geval droog. Het paleis was wel behoorlijk in verval geraakt en zal flink getocht hebben. De meest representatieve ruimte zal de grote ontvangstzaal op de eerste verdieping zijn geweest. Hier hingen honderd jaar eerder de levensgrote portretten van relaties en voorouders van koning Frederik van Pruisen en daarvoor die van de familie van Oranje. Zouden de leerlingen dit hebben geleerd op school?
Om deze zaal te bereiken moest de grote dubbele trap in de hal bestegen worden. Wat zal dat een indruk hebben gemaakt op de kinderen en waarschijnlijk ook op hun ouders. Dit was op zichzelf al een reden om het werk even het werk te laten en naar deze presentatie van hun kroost te gaan. Maar het examen kan ook in de kleinere eetzaal naast de ingang zijn afgenomen, waar koningin Mary 150 jaar eerder haar middagmaal in het bijzijn van publiek gebruikte als haar man Willem III niet thuis was.
Jammer dat we dit soort details niet weten, evenmin als het aantal leerlingen dat examen deed. Wel schrijft de burgemeester de volgende dag een brief aan de sous-préfet van het arrondissement Rotterdam, waar het Westland onder viel. In dit schrijven geeft hij kort verslag van het feit dat de president van de commissie van het Schoolwezen aanwezig was en dat deze zeer voldaan was, zowel over de manier van onderwijzen als over de bekwaamheid van de onderwijzer én de vorderingen die de leerlingen gemaakt hadden.
Het waren slimme kinderen in Honselersdijk, want de burgemeester beklaagt zich tussen de regels door over de bewoners van het platteland die maar weinig tijd aan hun kinderen overlaten om te leren. Daarnaast liet het schoolgebouw veel te wensen over. In een brief die de burgemeester later dat jaar naar de sous-préfet (hoofd van een arrondissement) stuurde, smeekte hij hem om geld voor extra reparatie:
"Ik bid u den Heer Prefet kennis te geven dat het schoolhuis zoo slecht word dat de kinders niet droog in de school kunnen zitten en tot groot nadeel voor hunne gezondheid blootgesteld zijn aan kou en tocht en het volstrekt in de winter het in de school niet kunnen uithouden".
Er kwam pas in februari een antwoord: een gedrukte brief in het Frans met bijgevoegde reglementen. Ik vrees dat de kinderen die winter thuis zijn gebleven en de winter erna ook. Of er in mei 1813 weer een schoolexamen plaatsgevonden heeft, heb ik niet kunnen achterhalen. Niet lang na zijn bevordering naar de tweede rang vertrok Jacob Kool om op een school in de stad les te gaan geven. Jammer voor de kinderen van Honselersdijk maar voor hemzelf een gezonde keuze.
Auteur: Jolanda Faber, Historische Vereniging Naaldwijk-Honselersdijk
De brieven van het gemeentebestuur van Naaldwijk zijn te vinden in het Historisch Archief Westland
Uitgebreide informatie is te lezen in Geschiedenis van de school in Nederland, 1987, Boekholt en Booij