Archief

Daar zat een luchtje aan

Voordat de kunstmest algemeen werd toegepast werden de tuinderijen bemest met natuurlijke meststoffen. Een deel van de benodigde mest kwam van de varkens die in die tijd op elke tuinderij gehouden werden. Het grootste deel van de mest kwam van de veemesterijen uit de omgeving van Schiedam. Dat vee werd gevoerd met de afvalproducten van de vele daar gevestigde jeneverstokerijen. Deze mest (en ook Schiedamse jenever!) werd door schippers naar het Westland vervoerd.

Op tuinen die aan het water lagen kon de mest uit het schip worden geschept en met kruiwagens of via een houten goot op de tuin worden gebracht. In 's-Gravenzande, waar weinig vaarwater aan de tuinen grensde, was bij de haven aan het begin van de Hoflaan aan de kant van de Vaart een gemeentelijke gierput die in drie vakken verdeeld was. De putten waren bestraat en liepen naar de Vaart toe schuin af. Bij deze gierputten legden de schepen aan en met kruiwagens werd de mest uit de schuiten naar de gierputten gereden. De mesthandelaren reden de mest daarna met een paard voor een zogenaamde beerbak (een wagen met opstaande kanten) naar de tuinders.

Om de bak vol te kunnen scheppen reden ze de wagen achteruit een eindje de gierput in en stonden dan met hoge laarzen aan in de gier om met schepemmers de beerbak vol te scheppen. Op de tuin werd de wagen boven de door de tuinder gegraven put gereden waarna de schuif aan de achterkant van de beerbak opgetrokken werd en de mest de put inliep. Uit deze putten werd de mest weer in kruiwagens geschept en over de tuin verdeeld. Dat was heel zwaar werk en natuurlijk werk waar een behoorlijk luchtje aan zat. In het najaar stonk het dorp door het mestvervoer van de gierputten aan de Hoflaan naar de tuinderijen dan ook een uur in de wind omdat er bij het vervoer over de vaak slecht begaanbare wegen nogal eens wat gemorst werd. Aan de mestlucht in het najaar was men in het dorp toch wel gewend, tenslotte was de tuin de broodwinning van het grootste deel van de bevolking, maar soms ging het de 's-Gravenzanders toch wel te ver. In het archief van de voormalige gemeente 's-Gravenzande vond ik hierover het volgende.

In verband met het mestvervoer richtten een aantal inwoners (tuinders) zich op 10 december 1874 tot de gemeenteraad met een klacht. De raad had op 15 augustus van dat jaar namelijk een verordening aangenomen op het vervoer van dunne meststoffen in de gemeente. Er werd voorgeschreven dat deze mest alleen vervoerd mocht worden in wagens die zodanig met luiken konden worden afgesloten dat er niet op straat gemorst zou worden.
Verder stond er in deze verordening dat de Schiedammer mest vanaf het Vaartplein niet meer via de Van Straalenstraat naar de tuinders aan de Achterweg (de tuinderijen gelegen in Zandevelt) mocht worden vervoerd. Op overtreding van de verordening werd een boete gesteld van 5 gulden per keer. Deze tuinders in het Zandevelt voelden zich hierdoor ernstig gedupeerd omdat de mestkarren nu via de Noordwind een flinke omweg moesten maken nu zij niet meer via de kortste weg konden. Daardoor zouden deze tuinders minstens 6 tot 10 gulden per bunder meer aan vervoerkosten kwijt zijn. Zij schreven dat ze de mest op hun tuin echt niet konden missen en bovendien spraken zij hun zorg uit over de toch al buitensporig hoge prijs van de mest. Door deze verordening kwamen zij als groep op extra hoge lasten te zitten ten opzichte van de andere inwoners. Verder beriepen zij zich er op dat iedereen gelijke rechten heeft met betrekking tot het gebruik van de openbare weg. Het verzoek was dan ook om de verordening te herzien zodat zij de mest weer door het slop van Van Straalen, dat eigendom van de gemeente was, naar hun land konden vervoeren.

De nog steeds smalle Van Straalenstraat.

De bewoners van het slop van Van Straalen, die van dit verzoek hadden gehoord, schreven de gemeenteraad ook een brief waarin zij meedeelden dat zij al jaren last gehad hadden van de mestkarren die door hun straatje kwamen en dat zij blij waren dat dit nu eindelijk verboden was. Het probleem was dat het slop aan het begin van de Langestraat zo nauw was en de weg zo ongelijk dat de karren de mest tijdens het doorrijden op hun ramen en deuren spatten. Niet alleen voor hen was dat hinderlijk maar ook voorbijgangers werden bevuild en zij schreven dat leden van de raad daar zelf ook over mee konden praten ( kennelijk had ook een raadslid al eens mest spatten over zich heen gehad! ). De bewoners vonden dat het een vuile en ongezonde toestand was, om die reden was het juist goed dat het verbod was ingesteld. Dit probleem speelde alleen in hun straatje omdat de andere straten in het dorp breder waren.

Detail van de kadasterkaart uit 1872 met vanaf de Langestraat naar de Sand-Ambachtstraat het slop van Van Straalen. Links stond de boerderij van boer Van Straalen met het woongedeelte aan de voorzijde aan de Langestraat met daarachter de koeienstal, varkenshokken, mestputten, een hooiberg en een houten wagenschuur.

Een van de ondertekenaars van de brief, de heer L. van Straalen, (de boer waar de Van Straalenstraat naar vernoemd werd) had het direct hogerop gezocht en had zijn probleem voorgelegd aan de Commissaris des Konings in Den Haag, die hem had aangeraden de gemeenteraad een brief te schrijven om te bepleiten dat de verordening van kracht zou blijven. Vandaar deze brief aan de raad.

De gemeenteraad liet deze gewichtige zaak niet op zijn beloop, al op 30 december 1874 werd de kwestie in de raad behandeld. In de notulen van de raad lezen wij dat 'Na eene langdurige en zeer ernstige beraadslaging, waaraan door al de aanwezige leden wordt deelgenomen en eene nadere toelichting van den Voorzitter wordt eindelijk bij stemming besloten, daarin geene verandering te brengen'. Eén raadslid stemde tegen (mogelijk een benadeelde tuinder). Met dit besluit werd dit milieuprobleem voor de bewoners opgelost en bleef er in het najaar bij het mest rijden een frisse wind door het slop van Van Straalen waaien.

Auteur: Jan Dahmeijer - Vereniging Oud 's-Gravenzande