Archief
Collectie H. van der Lugt

Streekhistorie: Zware explosie in het Transitcamp

Van 1946 tot 1961 was midden in het dorp Hoek van Holland een groot legerkamp gevestigd. Dit Transitcamp was van het 41 Garrison, het 41e garnizoen van het Britse bezettingsleger in Duitsland.

Het kamp was gebouwd op diverse locaties in het dorp. De bebouwing bestond uit zogenaamde nissenhutten, noodgebouwen met een rond dak van golfplaten en gemetselde voor- en achterkant. Er waren veel voorzieningen op het kamp, zoals een kerk, een bioscoop, een winkel en een restaurant. Het grondgebied van het kamp was Brits territorium. Met betrekking tot het uitoefenen van de politietaken was er een detachement van de Britse Militaire Politie, E.M.P. gelegerd.

Het kamp was bestemd als doorvoerkamp voor het aflossen van de Britse troepen van het Rijnleger in bezet Duitsland: de British Army on the Rhine (B.A.O.R.). De soldaten kwamen dagelijks met troepentransportschepen uit Engeland, verbleven kort in het kamp, en gingen verder per trein naar hun bestemmingen in West-Duitsland. De verlofgangers welke uit Duitsland kwamen gingen na een kort verblijf in het kamp weer per schip terug naar Engeland.

Op maandag 1 september 1958 om ongeveer 14.40 uur werd Hoek van Holland opgeschrikt door een enorme explosie op een deelterrein van het Transitcamp, gelegen tussen de Havenweg, Cruquiusweg en Stationsweg. Deze explosie ging gepaard met een reusachtige steekvlam en er schoot een grijsblauwe rookkolom, vermengd met zand en steen, tientallen meters de lucht in. Planken en stukken steen vlogen in het rond en kwamen op een afstand van enkele honderden meters verder neer. Onmiddellijk schoten van alle kanten Britse militairen en hulpverleners te hulp.

Twee vermisten
Nadat het stof van de explosie was opgetrokken, zagen de hulpverleners dat de chaos groot was. Zij hoorden de kreten van gewonde en geschrokken mensen. Ook zagen zij dat er een enorme krater was ontstaan en dat er diverse nissenhutten waren verwoest. De Hoekse huisartsen Fokkens en Lonkhuizen waren al snel op de plaats van het ongeval, net als de Hoekse ziekenauto. Ook de zes Hoekse politiemensen, onder leiding van de adjudant Van Dijk, waren snel ter plaatse. Zij sloten onmiddellijk alle toegangswegen af. Al gauw bleek dat er twee arbeiders werden vermist. De Britse sergeant E. Casey verleende direct hulp aan een zwaargewonde man die een slagaderlijke bloeding in zijn been had. Dat bleek de 28-jarige timmerman B.G. van Delft uit Vlaardingen te zijn. Hij werd met spoed met de ziekenauto naar het Sint Franciscus Gasthuis in Rotterdam gebracht.

Tijdens de zoektocht naar twee vermiste arbeiders vond men een zwaar verminkt lichaam tussen de wrakstukken van een nissenhut. Het lichaam was door de enorme luchtdruk op enkele meters van de krater terecht gekomen. Dit bleek het stoffelijk overschot te zijn van de 25-jarige elektricien P.J. de Wit uit Den Haag. Van de tweede vermiste arbeider vond men weinig terug, enkele lichaamsdelen en stukken stof van een overall. Hier bleek het te gaan om de 34-jarige elektricien M.S. Stout uit Rotterdam.

Verder waren er de licht gewonde J.N. v.d. Sar, 57 jaar, losarbeider uit 's-Gravenzande, G. van Gelder, 47 jaar uit Schiedam en D. Garbet, 23 jaar, Brits militair van de Royal Signals.

Door de luchtdruk van de explosie werd een langsfietsende vrouw van haar fiets geblazen en een spelend meisje van drie jaar werd van de dijk geblazen. Ruiten van woningen in de omgeving werden vernield en brokken puin vielen door de daken. Later bleek dat op 15 mijl uit de kust schipper Bijl van Rijkswaterstaat het geluid van een explosie hoorde en een zwarte rookkolom boven Hoek van Holland zag.

Uit een eerste onderzoek bleek dat op het stukje Transitcamp zes arbeiders onder leiding van de uitvoerder Dickhoff, van een installatiebedrijf uit Vlaardingen bezig waren om een aantal nissenhutten te slopen en te verbouwen. Dit gebeurde in opdracht van het Britse leger en onder toezicht van de Britse majoor der Genie, P.F. Ford. De twee dodelijke slachtoffers waren bezig om naast een nissenhut, op een kruising van twee paden, een kuil te graven en zo een elektrische leiding bloot te leggen. Die leiding moest worden vervangen. Dickhoff was er van overtuigd dat er een blindganger, bom of landmijn, op ongeveer één meter diep in de grond had gezeten. De politie was het hiermee niet eens. Zij dachten aan ontploft rioolgas.

De situatie na de explosie. Stadsarchief Rotterdam, collectie/fotograaf Ary Groenenveld

Uit Rotterdam kwamen de hoofdinspecteur van politie Van der Kroeft, chef bureau Marconiplein te Rotterdam, onder zijn gezag viel de politie Hoek van Holland, en de inspecteur van politie J.A. Blaauw op de plaats van het ongeval. Toen men de schade opnam bleek dat er door de explosie twee barakken geheel waren vernield en acht barakken zwaar beschadigd. Er was een krater in de grond geslagen van 5 meter middellijn en 2 meter diep. In een cirkel van 400 meter rond de plaats van de explosie werden alle ruiten vernield en waren stukken puin door de daken van de huizen gevallen.

De zwaargewonde timmerman Van Delft had verteld dat De Wit en Stout in een hoek van een barak aan het graven waren en dat zij daarbij een metalen kist hadden blootgelegd. Hierna hadden zij met een steeksleutel en een schroevendraaier geprobeerd de kist open te maken. Kort daarna volgde de zware explosie. De 20-jarige arbeider Jan Cohen uit Den Haag vertelde dat hij vlakbij de plaats van de explosie aan het werk was. Hij was net weggelopen van de plaats waar de kuil was gegraven om een kruiwagen zand te halen. Hij liep op ongeveer zes meter afstand toen hij achter hem een verscheurend geluid hoorde. Toen hij hierna weer bij zijn positieven kwam, stond hij vijftig meter verder. Hij wist niet meer of hij die afstand had gelopen of was weggeblazen.

De volgende morgen, dinsdag 2 september, arriveerde personeel van het Korps Hulpverleningsdienst, de voorloper van de Mijnopruimingsdienst (MOD), onder commando van plaatsvervangend commandant A.H. Brent uit Den Haag. Nadat de brandweer de krater had leeggepompt, begonnen Brent en zijn mannen met een onderzoek. Bij het verder uitgraven van de krater vonden zij nog springstoffen, waaronder trotyl en ammonal, een samenvoeging van ammoniumnitraat en aluminium. Ook vond men een draad, vermoedelijk van een ontstekingsapparaat. De explosieven werden onschadelijk gemaakt. Waarschijnlijk waren deze springstoffen door Duitse militairen begraven.

Het verdere onderzoek

Het terrein van de explosie en de ruime omgeving daaromheen werd afgezet en voorzien van rode vlaggen. Ook werd het in het hele kamp verboden om te graven. Het terrein werd door vijftig man onder leiding van inspecteur Blaauw uitgekamd, op zoek naar menselijke resten en delen van explosieven. Het onderzoek naar de oorzaak van de explosie zou onder leiding van de officier van justitie uit Rotterdam, mr. S.A. v.d. Hoeven worden gedaan door inspecteur Blaauw en de adjudant Van Dijk.

Allereerst zou men nagaan of er in het kamp nog meer explosieven in de grond zaten. Daarvoor gebruikte men onder andere oude Duitse militaire kaarten. De tweede vraag was, welke springstoffen er waren ontploft en hoe deze op die plaats waren terechtgekomen.

Volgens kapitein Drenth was de ontploffing ontstaan in een kuil waarin vier kisten stonden met drie soorten springstof van Duitse herkomst.

Ook bleek nu dat er in totaal 14 barakken uit elkaar waren geslagen of zo zwaar beschadigd dat zij onbruikbaar waren geworden.


In en rond de krater werden een groot aantal kleine en grotere plaatstalen delen gevonden. Deze delen werden door de onderzoekers in elkaar gepast en vast gelijmd. Hierdoor ontstond een plaatstalen kist met een afmeting van 60x40x20 cm. Op deze kist waren tekens zichtbaar die waarschijnlijk een code vormden. De sleutel van deze code had men in deze fase van het onderzoek nog niet ontdekt. Hierdoor kon men nog niet vaststellen in welk land de ontplofbare stoffen waren vervaardigd. Dat kon in Nederland, Duitsland of Engeland zijn. Er werden foto's gemaakt van de gereconstrueerde kist.

Gereconstrueerde springkist. Archief gemeentepolitie Rotterdam, collectie J.A. Blaauw

Originele springkist. Archief gemeentepolitie Rotterdam, collectie J.A. Blaauw

Verwacht werd nu, dat men snel achter de herkomst van de kist zou komen en welke soorten explosieven in de kist hadden gezeten. Dan zou ook duidelijk worden waar de explosieven vandaan kwamen en wie ze had begraven.
Uit Duitsland kwam een militair van het Britse Rijnleger, een specialist op het gebied van explosieven. Blaauw ging met de foto's naar militaire instanties in Duitsland en Engeland. Geen van allen herkende de kist. De deskundigen gaven diverse meningen. Waren de explosieven afkomstig uit de Eerste- of Tweede Wereldoorlog, was het Amerikaans, Engels, Duits, Nederlands of Russisch? Zo kwam men ook niet verder. Wel durfde Blaauw ervan uit te gaan dat de explosieven en de kist van Duitse makelij waren. Een Duitse oud-militair, die tot het eind van de oorlog in Hoek van Holland gelegerd was geweest, kwam speciaal naar Hoek van Holland om zijn hulp aan te bieden. Hij kwam echter ook niet verder.

Inspecteur Blaauw kwam op het idee om de foto van de gereconstrueerde kist met een verzoek om informatie in het Duitse geïllustreerde weekblad 'Der Stern' te plaatsen. Dat bleek een goed idee. Op het artikel kwamen vijf reacties van leden van de voormalige Kriegsmarine. Zij schreven dat zij tijdens de oorlog dienst deden bij een voormalig 'Sondercommando', een geheim commando. Zij herkenden de kist als een onderdeel van een zogenaamde 'Sprengboote', een snel varende motorboot met explosieve lading. Dat was een geheim wapen van de Kriegsmarine, welk werd ingezet tegen geallieerde zeeschepen.

Sprengboote of Linseboote eenheden

De Linse eenheden behoorden tot de zogenaamde K-verbande of Kleinkampfverbande net als onder andere de eenmansonderzeeboten, type 'Biber', 'Niger' en 'Molch'. Deze eenheden waren vanaf september 1944 tot het einde van de oorlog onder meer in Hellevoetsluis gelegerd.

Een Sprengboote was een snelle motorboot, een soort speedboot, gemaakt van hout en geladen met een explosieve lading. Het scheepje werd aangedreven door een V8-motor en kon een hoge snelheid bereiken. In het scheepje was plaats voor een bestuurder en een installatie voor het automatisch besturen. Rondom de voorzijde van de boot was aan de buitenkant een geveerd frame aangebracht met een elektrisch ontstekingsmechanisme. In de laadruimte was plaats voor vier kisten met elk 100 kilo explosieven. Een Linse eenheid bestond uit drie motorboten, twee springboten en een commandoboot. De commandoboot werd bestuurd door een officier of een sergeant-majoor die de tactische leiding van de groep had. Hij bepaalde het doel en gaf het commando voor de aanval. De twee andere boten werden door matrozen bestuurd.

Springboote of Linseboote eenheid. Signal, Duits propaganda tijdschrift

De eenheid werd door de bemanningsleden tot vlak bij het aanvalsdoel gedirigeerd. Op enkele honderden meters van dat doel werd de ontstekingsinrichting op 'scherp' gezet en het roer vastgezet.

Hierna sprongen de bestuurders van de twee springboten overboord. Zij werden opgepikt door de commandoboot. De twee springboten voeren verder op hoge snelheid naar het doel en botsten er tegen. Door het frame werd de ontsteking geactiveerd waarna de explosie van 400 kilo explosieven volgde. Deze explosie had voldoende kracht om door de bepantsering van schepen te breken en ze tot zinken te brengen.

Inspecteur Blaauw en zijn team wisten nu dat zij oud-militairen van de Sonderkommando's moesten benaderen om uit te vinden welke eenheid de springkisten in Hoek van Holland had begraven. Maar alle militairen welke zij benaderden verklaarden dat zij geen explosieven in Hoek van Holland hadden begraven. Zij vertelden wel dat de Sprengboote deel uitmaakten van een zeer geheim wapen en dat zij orders hadden om de boten met de springkisten te vernietigen voor zij in vijandelijke handen konden vallen.

Het resultaat

Nu het niet lukte om er achter te komen welke eenheid de springkisten in de grond van het Transitcamp had begraven, concludeerde men dat omstreeks april 1945 een springboot in de Berghaven was binnengevaren en daar van de springkisten was ontdaan. De kisten werden bij de haven begraven waarna de springboot weer vertrok, waarschijnlijk op de vlucht richting Duitsland.

De belangrijkste vraag was nu of er nog meer springkisten in het Transitcamp waren begraven. Eén springkist werd in 1949 gevonden en onschadelijk gemaakt en in september 1958 ontploften twee springkisten. Er was nu nog één springkist zoek. Waar zou die zijn? Om daar achter te komen besloten de Britse militaire autoriteiten in overleg met de politie het hele terrein tussen de Havenweg, Cruquiusweg en Stationsweg te laten onderzoeken.

Op maandag 2 mei 1960 begon een acht man sterke ploeg Britse explosievenexperts van de Genie onder leiding van kapitein Thomson met het doorzoeken van het kamp. Het betreffende gedeelte van het kamp en de straten daaromheen waren nog steeds afgesloten. De werkzaamheden zouden drie á vier weken duren. De bewoners van de zes woningen in het gebied kregen een pasje om hun woningen via de achterkant binnen te gaan. Om te voorkomen dat bij een eventuele explosie de ramen aan de voorzijde van de woningen kapot zouden gaan, werden deze met houten platen bedekt. Tijdens de werkzaamheden stond een brandweerauto van de Rotterdamse brandweer paraat.

Het toezicht op de werkzaamheden was in handen van majoor Heijbroek, eerst aanwezend ingenieur van de Genie te Rotterdam.

Dagblad van het Noorden, 3 mei 1960.

Het werk begon met het weghalen van de 26 betonnen grondplaten. Op deze platen stonden de vernielde nissenhutten. In verband met de veiligheid indien er een explosie zou plaatsvinden stapelde men strobalen en zandzakken rond elke grondplaat. Hierna werd de grondplaat opgekrikt, brak men de plaat in stukken en ruimde men de brokstukken op. Hierna onderzocht men de bodem met behulp van mijndetectors en een zogenaamde locator. Deze locator kon metaaldelen in de bodem vinden tot een diepte van 1.80 meter. Als er een explosief ontdekt werd, zou majoor Thompson zelf, met hooguit twee soldaten, het gevaarlijke werk doen om het explosief onschadelijk te maken.

Op 17 mei 1960 was het terrein doorzocht. In totaal werden in en bij de krater 10 tot 12 kilogram springstof en metalen delen van een kist gevonden. Men nam nu aan dat de vierde kist mee was gegaan in de explosie en uit elkaar was gereten en dat de gevonden brokstukken resten waren van die kist.

De veiligheidsmaatregelen werden nu opgeheven en de afzettingen opgeruimd. Het onderzoek werd hiermee afgesloten.


Bronnen:
Met dank voor de inbreng van oud- hoofdcommissaris J.A. Blaauw, politie Rotterdam.†
Duits geïllustreerd weekblad 'Der Stern' van 27 december 1958. Artikel van ir. F. Schotte-Schweitzer, tijdens de oorlog commandant van een Sprengwaffen-kommando in Hoek van Holland;
Brief van ir. Schotte-Schweitzer aan inspecteur J. Blaauw;
Archief gemeentepolitie Rotterdam;
Signal, Duits geïllustreerd propagandatijdschrift uit de oorlog (Nederlandse uitgave);
Praline, Duits geïllustreerd tijdschrift, artikelenreeks m.b.t. Spreng- of Linseboote.
Diverse dagbladen via Delpher uit september en april/mei 1958, o.a. Het Vrije Volk, Algemeen Dagblad, Het Vaderland en Nieuwsblad van het Noorden.


Auteur: Dick Ruis, Historisch Genootschap Hoek van Holland, Stichting Fort aan den Hoek van Holland/Bunker Bremen.