Archief

Streekhistorie: Hoveniers van Oranje

In de 17de eeuw streefden de prinsen van Oranje in de pas gevormde republiek der zeven provinciën naar aanzien en prestige. Dat kwam onder andere tot uiting in de aanleg van goed onderhouden tuinen bij hun paleizen en buitenverblijven.

Historica Lenneke Berkhout promoveerde vorig jaar aan de Rijksuniversiteit Groningen op het proefschrift 'Hoveniers van Oranje'. Zij sprak via een webinar voor de leden van het Genootschap Oud-Westland.

De lezing was toegespitst op het Paleis Noordeinde, Huis ter Nieuburch in Rijswijk, Huis Ten Bosch en Huis te Honselaarsdijk.
Al deze paleizen kwamen in de 17de eeuw in handen van stadhouder Frederik Hendrik, zoon van Willem van Oranje en Louise de Coligny.
Frederik Hendrik spande zich zeer in om deze paleizen en huizen van fraaie tuinen te voorzien, waarvoor hij de beste hoveniers van Nederland aantrok. Hij wilde van zijn verblijfplaats in Honselersdijk een echt jachtslot maken.

Van vader op zoon

De eerste hoveniers van Honselersdijk waren leden van de uit Voorschoten afkomstige familie Van Thooren. Vader Gijsbert werd in 1643 opgevolgd door zijn zoon Antonie. "Vermoedelijk was hij niet meer in staat om fysiek in de tuin te werken", zei Berkhout.

"Hovenier was een vak dat vaak van vader op zoon werd doorgegeven. De hoveniers werden opgeleid aan Nederlandse en buitenlandse instellingen en kregen bij hun aanstelling een acte. Daarvoor moesten de hoveniers bij de domeinraad een eed afleggen dat zij geen giften hadden betaald om de functie te krijgen. De hoveniers verdienden goed, wel 450 à 800 gulden per jaar. Dat was meer dan het salaris van een predikant; maar de Oranjes waren niet altijd goed van betalen."

Niet alleen het salaris was goed. De hoveniers genoten ook uitstekende secundaire arbeidsvoorwaarden, zoals gratis huisvesting en gratis brandstof. Daar kwamen nog vrijstelling van lokale belastingen bij en gratis kleding in de vorm van een livrei, een fraaie mantel. De functie had maatschappelijk aanzien, hetgeen tot uiting kwam in het bekleden van plaatselijke functies zoals schepen (enigszins vergelijkbaar met de tegenwoordige wethouder - red.). Het uitvoerend, zware werk in de tuinen lieten de hoveniers over aan loonwerkers.
Het telen van groenten was nog belangrijker dan het onderhouden van een siertuin. Uitgangspunt was dat de tuinen zo veel produceerden dat het niet nodig was om groente en fruit op de markt te kopen. Een gevulde tafel met zeldzame groenten en fruit droeg bij aan het prestige van de Oranjes.

Oranjerie

De stadhouders schuwden niet om kennis uit het buitenland te halen. De Franse tuinontwerper André Mollet werd aangetrokken om parterres aan te leggen. Hij hield zich bezig met het uitzetten van patronen op de grond en het scheren van de bomen en hagen. Antonie van Thooren leerde van hem het vak, waardoor hij vele jaren zelf tuinen kon aanleggen die zich kenmerkten door hoge hagen en pyramides. De hagen werden door middel van een stellage onderhouden.
Om planten uit warme landen, zoals sinaasappels, te laten overwinteren werd een oranjerie aangelegd. Boswachters en faisantiers zorgden dat er altijd voldoende gevogelte was, zowel voor de sier als voor op tafel.

Lenneke Berkhout

Auteur: Frank de Klerk van Genootschap Oud-Westland