Streekhistorie: Ontstaansgeschiedenis omgeving Delft
Wat was er eerst de stad of het platteland? In de omgeving van de latere stad Delft was er eerst sprake van een grafelijke hof, de Hof van Delft, waar vanuit de ontginning van het platteland werd georganiseerd. Een hof was een agrarisch bezitscomplex van de graaf. Er zijn er vele geweest. De kern van de grafelijke hof bij Delft lag op de plaats waar later het klooster Koningsveld tussen de Rotterdamseweg en de Delf (Schie) werd gesticht. De graaf betrok al vroeg andere instellingen bij het ontginningswerk, zoals de Domkerk van Utrecht, die gewijd was aan Sint Maarten. Deze instelling verkreeg mogelijk reeds in de tiende eeuw het gebied St. Maartensrecht, gelegen tussen de Gaag in Schipluiden en de Schie. Op het meest westelijke puntje van dit bezit werd later kasteel Keenenburg gebouwd.
De abdij van Egmond ontving in de elfde eeuw stroken grond ten oosten en westen van de Delf, de latere Schie (Abtsrecht) en de abdij van Rijnsburg verkreeg in de twaalfde eeuw een gebied ten oosten van de Schie (Vrouwenrecht), dat ter hoogte van Ackersdijk was gelegen. Na de overstromingen in 1134-1135 en 1163 werden door de graaf ook particulieren bij de aanleg van het cultuurlandschap betrokken. Dit waren enerzijds vertrouwelingen, bevriende edelen, anderzijds werden er ook lokale grondgebruikers ingezet. Dit gebeurde in Woud-Harnasch (in het stroomgebied van de Lee) en in Vrijenban (stroken grond ten westen en oosten van de latere stad Delft en het gebied Ruiven (ten oosten van de Schie).
kaart: Ambachten rond Delft omstreeks 1400
Ontstaan van Delft
Door de toename van de agrarische bedrijvigheid rond de grafelijke Hof van Delft groeide de noodzaak van een marktplaats. Niet ver van de grafelijk hof ontstond in het begin van de dertiende eeuw een tweede grafelijke kern, rond het latere stadhuis op de Markt. Hier vestigden zich handelaren. Op 15 april 1246 kreeg deze kern, die met de naam Delft werd aangeduid, van de graaf stadsrechten. Wie zich na die datum in de stad vestigde en poorter wilde worden, moest daarvoor betalen en de eed van trouw afleggen aan de stad. Een poorter genoot overal in het graafschap vrijheid van tol voor zaken die hij de stad wilde in- of uitvoeren. Alleen poorters hadden in het vervolg het recht om op de weekmarkt te staan. Deze voorrechten gaven de stedelingen een voorsprong op handelsgebied ten opzichte van de bewoners van het platteland. De stad lette sterk op het gebruik van de juiste maten (inhoud en gewicht). De komst van de stad, gelegen aan een belangrijke binnenvaartroute, was gunstig voor het omringende platteland. De boeren konden hun agrarische producten aan handelende poorters leveren, en in ruil hiervoor kochten ze in de stad nijverheidsproducten. Deze wisselwerking tussen stad en platteland heeft tot ver in de twintigste eeuw bestaan.
Kort voor 1350 vonden er in meerdere steden, waaronder in Delft, stadsuitbreidingen plaats. Dit is een aanwijzing voor de bloei van handel en nijverheid, maar ook van het machtstreven van steden. De nieuwe stedelijke bevolking was voor een deel afkomstig zijn van het platteland. Omstreeks 1368 woonde er zo'n 235.000 personen in het graafschap Holland, waarvan zo'n 172.500 (ruim 73%) op het platteland. Anderhalve eeuw later woonde er zo'n 275.000 mensen in het graafschap, waaronder ruim 54% op het platteland. De verstedelijking is duidelijk toegenomen.
foto: Rond 1500 is de kerk van 't Woudt vergroot en de toren verhoogd. De belangrijkste reden hiervoor was de toename van de bevolking. Foto: Quendoline Kunz.
Demografische crisis
In 1369 was er een ernstige demografische crisis op zowel het platteland als in de steden. Deze crisis werd veroorzaakt door een uitbraak van de pest, die naar schatting zo'n 30% van de bevolking heeft weggevaagd. Door de combinatie van enkele bronnen kan gereconstrueerd worden wat het effect van deze epidemie op de bevolking van Woud-Harnasch was. Uit een register met de opgave van het aantal gezinshoofden in 1369 kan worden afgeleid, dat er toen ongeveer 90 personen in dit gebied woonde. Een opgave uit 1371 levert een plaatselijke bevolking van 52 personen op, waaruit een teruggang van 38 personen ofwel ruim een derde kan worden afgeleid. Dit is heftig. Of dit cijfer alleen bepaald is door de pest valt te betwijfelen. Ze ziekte sloeg vooral toe in steden, waardoor hier een gebrek aan arbeidskrachten ontstond. Ongetwijfeld zullen er bewoners van Woud-Harnasch naar de stad getrokken zijn. Overigens valt het vertrek van de bevolking in Woud-Harnasch ook af te leiden uit het aantal verlaten woonplaatsen. De kerk van 't Woudt had vanwege het geringe aantal parochianen van ca. 1370 tot ca. 1473 geen eigen pastoor. In 1514 bedroeg de bevolking van Woud-Harnasch en 't Woudt zo'n 130 personen en was er geen sprake meer van crisis. De vergroting van de kerk van 't Woudt, omstreeks 1500, heeft te maken met de groei van het aantal inwoners.
Auteur: Jacques Moerman, Historische Vereniging Oud-Schipluiden